Vroege ontdekking van slokdarm-, alvleesklier- en eierstokkanker gevraagd
Slokdarm-, alvleesklier- en eierstokkanker zijn ‘moeilijke’ tumorsoorten, zowel wat betreft vroege ontdekking als behandeling, waardoor de prognose voor deze tumorsoorten nog steeds slecht is. Het nieuwste KWF-signaleringsrapport over vroege ontdekking schetst mede op basis van de NKR de stand van de wetenschap en klinische praktijk. Conclusie: er zijn kleine maar belangrijke aangrijpingspunten om vroege ontdekking bij deze tumorsoorten te bevorderen.
Jaarlijks overlijden in Nederland 5300 personen aan de gevolgen van slokdarm-, alvleesklier- en eierstokkkanker. Deze tumoren kennen een heel slechte prognose, omdat ze in de regel pas laat worden ontdekt. In het signaleringsrapport van KWF Kankerbestrijding 'Vroege ontdekking' is systematisch gekeken of en zo ja, hoe vroegere ontdekking voor deze tumoren te verbeteren is.
Beter volgen hoog-risico-groepen
Het beter volgen van mensen uit hoog-risicogroepen is één van de belangrijkste conclusies. Hoewel de mogelijkheden om op korte termijn de situatie voor deze patiënten te verbeteren vrij beperkt zijn, komt een werkgroep van experts tot een set aanbevelingen waarmee artsen en onderzoekers nu al aan de slag kunnen. Zo wordt er bij clinici op aangedrongen om meer aandacht te besteden aan personen met een hoog-risicoprofiel. Het is essentieel, met name bij slokdarm- en alvleesklierkanker, dat dergelijke personen met een verhoog-risico worden opgenomen in cohortstudies die geregeld worden onderzocht, zodat we meer te weten komen over het ontstaan van de ziekten en hoe groot het risico is dat kleine, reeds zichtbare afwijkingen uitgroeien tot kanker. 'In zekere zin staan we bij deze drie kankersoorten op hetzelfde niveau als dertig jaar geleden met betrekking tot dikkedarmkanker', zegt professor de Koning van het Erasmus MC, die voorzitter was van de werkgroep. 'Het is nu zaak deze moeilijke tumoren geen ondergeschoven kindje te laten zijn.'
Geen duidelijke vroegsignalen
Helaas blijken er geen duidelijk herkenbare vroegsignalen te zijn, die voldoende onderscheidend zijn om een patiënt vroegtijdig te ontdekken. Dit maakt het lastig voor de huisarts vroeg in te kunnen grijpen. Tegelijkertijd is een eventueel schuldgevoel bij patiënten die laat bij de dokter komen niet op zijn plaats; symptomen zijn meestal pas heel laat in het ziekteproces te herkennen, en vroegere signalen als buikpijn of opboeren komen ook bij heel veel andere ziektes (niet kanker) voor.
Er is dus behoefte aan 'screening op maat', vooral door reeds geïdentificeerde risicogroepen voor het ontwikkelen van deze kankersoorten te includeren. Bij eierstokkanker ligt de situatie anders. Naar verwachting zullen volgend jaar uitkomsten gepubliceerd worden, waarna het van belang is uit te rekenen of een screeningsprogramma voor eierstokkanker in de algemene bevolking effectief zou kunnen zijn.