Borstkanker in Nederland: toename incidentie en ook stijging prevalentie

De incidentie van borstkanker (het aantal nieuwe diagnoses) is in de afgelopen decennia gestegen van 8.285 in 1990 naar 14.551 in 2015. Het gaat hierbij om invasieve tumoren. Bij mannen zijn in dezelfde periode respectievelijk 37 en 102 diagnoses gesteld. Ook niet-invasieve tumoren zijn gestegen van 371 in 1990 naar 2.548 in 2015. Deze stijging is vooral beïnvloed door vroege ontdekking tijdens het bevolkingsonderzoek naar borstkanker en vooral zichtbaar in de eerste jaren van screening. De laatste jaren vlakt de stijging wat af. De stijging van de incidentie in combinatie met de goede overlevingskansen van deze patiënten leidt tot een verdere toename van de prevalentie.

De incidentie van kanker betreft het aantal nieuwe gevallen dat in een bepaalde periode (meestal één jaar) wordt vastgesteld. Om de incidentie te kunnen volgen in de loop van de tijd of tussen regio's te vergelijken, wordt incidentie vaak weergegeven als het aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar: het (ruwe) incidentiecijfer (in het Engels: ‘crude rate' [CR]). 

Incidentie en overleving 
Omdat het ruwe incidentiecijfer doorgaans hoger uitvalt wanneer in een bepaalde regio relatief veel ouderen wonen (kanker komt het meest voor bij ouderen), is het gebruikelijk om het incidentiecijfer te standaardiseren voor de leeftijdsopbouw. Meestal wordt hiervoor de Europese standaardbevolking gebruikt, die resulteert in de ‘European standardized rate' (ESR). Voor borstkanker steeg de incidentie van invasieve borsttumoren in absolute aantallen van 8.285 in 1990 naar 14.551 in 2015. Weergegeven in ESR komt dat neer op een stijging van 51,7 per 100.000 vrouwen in 1990 naar 66,5 per 100.000 in 2015.  

Overleving wordt vaak weergegeven als de relatieve overleving wat een benadering is voor de kankerspecifieke overleving. Dit houdt in dat de overleving van de kankerpatiënten is gecorrigeerd voor de verwachte sterfte die is gebaseerd op de Nederlandse populatie vergelijkbaar op basis van geslacht, leeftijd en kalenderjaar. Omdat de overleving sterk kan verschillen per leeftijdsgroep zijn de overlevingscijfers gestandaardiseerd.

Oudere patiënten  
Van patiënten gediagnosticeerd in de periode 1989-1993 is na tien jaar nog 64% in leven. Bij patiënten die in de periode 2004-2007 zijn gediagnostiseerd, is dit al 77%. De relatieve overleving tien jaar na diagnose van de oudere patiënt met borstkanker (75+) is met 62% lager dan de relatieve overleving bij jongere patiënten, 55-64 jarigen ( 83%). Dit kan veroorzaakt worden door bijkomende ziekten, die vaker voorkomen bij oudere patiënten, maar ook door verschillen in behandeling, bijvoorbeeld omdat er minder vaak chemotherapie wordt gegeven.

Ook is niet duidelijk of behandelingen, zoals in de evidence based richtlijnen wordt geadviseerd in dezelfde mate effectief zijn bij oudere patiënten. Deze oudere patiënten worden namelijk vaak uitgesloten van deelname aan klinische studies, waardoor de ‘evidence’ voor de werkzaamheid van de therapie uitsluitend voor de jongere leeftijdsgroepen is aangetoond. 

De overleving per stadium laat zien dat patiënten met lage stadia (zonder metastasen op afstand) een goede overleving hebben (tussen 100% en 92% drie jaar na diagnose bij de stadia Ia en IIIa). Stadium IIIb en IIIc laten een iets lagere overleving zien, respectievelijk 70% en 79%. Van de patiënten met metastasen op afstand ten tijde van diagnose (stadium IV) is nog 42% in leven drie jaar na de diagnose. De uitdaging is om voor deze patiëntengroep winst te boeken in de komende jaren. Mogelijk kan dit met de nieuwe immunotherapieën, die echter wel een hoge kostenlast met zich meebrengen.


Hoewel de incidentie van borstkanker de afgelopen 15 jaar is toegenomen, nam de 10-jaarsprevalentie in dezelfde periode nog sterker toe. Dit geeft aan dat de overlevingskansen van vrouwen na borstkanker aanzienlijk zijn verbeterd. De stijging in prevalentie betekent echter ook dat er aandacht nodig is voor het aanbieden van passende nazorg. 

Prevalentie 
De prevalentie van kanker omvat alle personen die nog in leven zijn op een bepaalde datum en bij wie ooit een vorm van kanker is vastgesteld. Dit is dus een diverse groep die onder meer personen omvat die genezen zijn van hun ziekte en ook personen bij wie net de diagnose kanker is gesteld. De 10-jaarsprevalentie omvat patiënten bij wie kanker is vastgesteld in de 10 jaar voor de peildatum. 

Aandacht voor nazorg
De stijging in prevalentie vergt ook de nodige aandacht voor de zorg van de gevolgen van borstkanker (nazorg). De komende jaren besteden we in samenwerking met Borstkankervereniging Nederland en zorgprofessionals specifiek aandacht aan het verder verbeteren van de inrichting van de nazorg, zodat patiënten en ex-patiënten de zorg ontvangen die ze nodig hebben, zodat late gevolgen van de behandeling worden voorkomen of tijdig worden herkend. 

Publicaties over borstkanker

Gerelateerd nieuws

Eerste population-based studie naar herkomst bevestigde levermetastasen

Onderzoekers van Radboud UMC, PALGA, Erasmus MC en IKNL hebben recent de eerste landelijke studie gepubliceerd, waarin de incidentie en origine van histologisch bevestigde levermetastasen is onderzocht. Het merendeel van de levermetastasen waren carcinomen, waarvan adenocarcinomen het meest voorkomende subtype was. De meest voorkomende primaire tumoren bij patiënten met adenocarcinomen waren colorectaal, pancreas- en borsttumoren. Deze en andere bevindingen vormen volgens Jannemarie de Ridder (Radboud UMC) en collega’s een belangrijke basis voor het ontwikkelen van nieuwe diagnostische strategieën. 

lees verder

Locoregionale recidieven bij jonge vrouwen met borstkanker gedaald

Het aandeel locoregionale recidieven onder jonge vrouwen met een vroeg stadium van borstkanker is tussen 2003 en 2008 gedaald tot een relatief laag niveau. Hoewel een langere follow-up nodig is, geven de resultaten van deze studie belangrijke inzichten in het ontstaan van recidieven bij deze jonge patiënten bij wie het risico in enkele subgroepen verhoogd was in verband met de aanwezigheid van meer agressieve biomarkersubtypen. Dat schrijven Kim Aalders (Diakonessenhuis, Utrecht) en collega’s in de Journal of Clinical Oncology. Vanwege de observationele studieopzet dienen de uitkomsten van dit onderzoek met zorg geïnterpreteerd te worden, aangezien de mogelijkheid van verstorende indicaties niet helemaal zijn uit te sluiten.  

lees verder