Katja Aben over de maatschappelijke impact van IKNL

een verhaal over blaaskanker

‘Het zou niet moeten uitmaken in welk ziekenhuis je binnenloopt, overal zou de zorg die je krijgt zo optimaal mogelijk moeten zijn.’

We willen allemaal de beste zorg, altijd en overal. Maar krijgen we die ook? Of is er verbetering mogelijk? Om de verschillen in zorg in kaart te brengen en te duiden is uitgebreide informatie nodig over de zorg in de dagelijkse klinische praktijk. Dit is waar Dr. Katja Aben en haar team zich dagelijks mee bezighoudt. Als hoofdonderzoeker binnen IKNL leidt Katja grote projecten, zoals de studie BlaaskankerZorg In Beeld (BlaZIB) waarin diverse aspecten van blaaskankerzorg zijn onderzocht met als doel: inzicht geven in hoe de zorg verder kan worden verbeterd. 

ga naar feiten en cijfers

naar verhaal Else

lees het verhaal van Rik

ga naar het profiel van Katja

... inzicht geven op basis van data

'In de aflopen 10-15 jaar is er steeds meer aandacht gekomen voor het inzichtelijk maken van de (variatie in) kwaliteit van de geleverde zorg. Ook binnen de uro-oncologische zorg bleek dat er behoefte was aan meer inzicht. Hier zijn we vanuit IKNL mee aan de slag gegaan. Om verschillen in zorg in kaart te brengen is veel data nodig, en meer gedetailleerde data dan zoals we die standaard in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) verzamelen. Daarom schreven we diverse onderzoeksvoorstellen en via KWF ontvingen we subsidies om onderzoek te doen naar de kwaliteit van zorg binnen de uro-oncologie. Dit leidde onder andere tot de BlaZIB-studie (BlaaskankerZorg In Beeld).


Direct aan het begin van de studie werd de BlaZIB-stuurgroep samengesteld, bestaande uit een brede vertegenwoordiging van het veld, waaronder ook patiëntvertegenwoordigers. De eerste actie van deze stuurgroep was om samen uit te zoeken welke aspecten van de zorg relevant waren om in kaart te brengen. Waar verwachtten we variatie, waar was verbetering mogelijk?'

Het doel van de landelijke studie BlaaskankerZorg in beeld (BlaZIB) was inzicht geven in de (variatie in) kwaliteit van blaaskankerzorg in Nederland en deze - waar mogelijk - te verbeteren. Uit dit onderzoek kwamen veel relevante inzichten met betrekking tot de zorg voor blaaskankerpatiënten. De resultaten van de BlaZIB-studie zijn inmiddels gepubliceerd en de studie is formeel afgerond maar de verzamelde data blijft beschikbaar en wordt nog steeds gebruikt voor het beantwoorden van onderzoeksvragen op het gebied van blaaskanker, zowel door IKNL onderzoekers als (arts)onderzoekers in het veld.

logo blazibstudie


FEITEN EN CIJFERS

… wetenschappelijk onderbouwen van normen

'Een van de vragen uit het veld was een wetenschappelijke onderbouwing voor de ‘ziekenhuisvolumes’ of ‘volumenormen’ van bepaalde operaties. In de afgelopen jaren zijn er voor veel chirurgische ingrepen volumenormen opgesteld, uitgaande van het principe; hoe vaker je een bepaalde ingreep doet, hoe beter jij (of je team) er in wordt en hoe beter het is voor de patiënt. Op zich is dit een logische redenering. Maar vaak is de data of het bewijs waarop zo’n aanbeveling is gebaseerd heel beperkt en is zo’n geldende volumenorm niet wetenschappelijk onderbouwd.
Neem de radicale cystectomie bij blaaskanker. Dit is een veel voorkomende behandeling waarbij de blaas wordt verwijderd, en bij mannen vaak ook de prostaat en bij vrouwen de baarmoeder(hals) en eierstokken, een grote operatie dus. Ten tijde van het BlaZIB-onderzoek lag de volumenorm op 20 per jaar. Oftewel: Een ziekenhuis moest minimaal 20 van deze ingrepen uitvoeren. Maar was dit voldoende of moesten dat er meer zijn?




Dit hebben we inzichtelijk gemaakt op basis van NKR- en BlaZIB-data. We vonden dat pas vanaf een ziekenhuisvolume van 30 operaties per jaar de postoperatieve sterfte afneemt, dus dat de norm eigenlijk een stuk hoger zou moeten liggen. Deze uitkomst leidde tot een nieuwe discussie over de hoogte van de volumenorm. En dat is het kader van het Integraal Zorgakkoord natuurlijk zeer actueel. Op basis van deze studie kan een toekomstige volumenorm daadwerkelijk worden onderbouwd.'


volumenorm >30 operaties per jaar


… het weghalen van belemmeringen

'Wat we eveneens met de BlaZIB-studie konden aantonen, is dat het instellen van volumenormen niet leidt tot een zogenaamde ‘perverse prikkel’ om de norm te halen; patiënten wél opereren die anders niet geopereerd zouden worden.
We onderzochten of de ziekenhuizen die nét rond de volumenorm zitten, zich anders gedragen dan ziekenhuizen met volumes ruim boven de norm. Denk dan bijvoorbeeld aan het type patiënten dat ze opereren of het aantal operaties dat ze uitvoeren richting het einde van het jaar. Met deze studie lieten we zien dat voor de radicale cystectomie geen bewijs te vinden is voor die zogenaamde ‘perverse prikkel’, wat weer van belang kan zijn bij het instellen van nieuwe volumenormen.



Het leuke aan dit onderzoek was dat de aanleiding een ‘onderbuikgevoel’ was dat tijdens besprekingen regelmatig ter sprake kwam, maar waar nog weinig over bekend was. Op basis van data konden we een einde maken aan deze discussie bij het opstellen van volumenormen, in ieder geval voor blaaskanker.'

… behandelingen vergelijken in een observationele setting

'Een totaal ander vraagstuk waar in de blaaskankerzorg onduidelijkheid over bestaat, is in hoeverre een blaassparende behandeling een goed alternatief is voor een radicale cystectomie, de tot nu toe aanbevolen behandeling voor mensen met een spierinvasief blaascarcinoom. 
Een radicale cystectomie is een grote ingreep met vergaande gevolgen voor de patiënt, zoals een urinestoma of een neoblaas, een nieuwe blaas die wordt gemaakt van een stukje darm. Stel dat de blaas kan worden behouden, zonder in te leveren op de oncologische uitkomsten? Dat zou natuurlijk fantastisch zijn.
Om dit uit te zoeken denk je in eerste instantie aan het opzetten van een gerandomiseerde studie. Dat is eerder al geprobeerd maar die studie werd geen succes. Het bleek dat patiënten niet wilden deelnemen aan zo’n studie, omdat ze het niet aan het toeval wilden overlaten of ze een blaassparende behandeling of een operatie kregen.
Omdat het onwaarschijnlijk is dat er in de toekomst nog een gerandomiseerde studie komt om beide behandelopties te vergelijken, hebben we hier een observationele studie voor opgezet. Daar zaten nog best wat haken en ogen aan, omdat de behandelgroepen niet helemaal vergelijkbaar waren. In de ‘blaassparende groep’ zaten bijvoorbeeld meer ouderen die gemiddeld genomen wat minder fit waren. Daarentegen was het ziektestadium van patiënten in die groep wat gunstiger.


Uit dit onderzoek bleek dat een blaassparende ingreep qua ziektevrije overleving niet onderdeed voor de operatie, en dus een goed alternatief is voor een radicale cystectomie en mogelijk als behandeloptie wat prominenter (in richtlijnen) naar voren mag worden gebracht. Dit resultaat wordt ook door andere recente studies onderschreven. Het blijft desondanks lastig om iedereen van de uitkomsten van zo’n niet-gerandomiseerde observationele studie te overtuigen omdat deze per definitie als low-level evidence worden beschouwd. 

Ik ben ervan overtuigd dat observationele studies een plek hebben in het onderzoeksveld waarin effectiviteit van behandelingen wordt onderzocht. Soms omdat een gerandomiseerde studie niet altijd mogelijk is, bijvoorbeeld omdat je teveel patiënten nodig hebt of om ethische, logistieke of kostentechnische redenen. Daarnaast zeggen de uitkomsten vanuit de klinische trials niet alles omdat dat ze doorgaans zijn uitgevoerd in een selectieve patiëntgroep met gunstige prognostische kenmerken. Het is daarom goed om, aanvullend op de gerandomiseerde studies, de effectiviteit van een behandeling ook te evalueren op basis van real world data in een niet-geselecteerde patiëntenpopulatie met daarin ook minder fitte patiënten.'



ONZE IMPACT VOLGENS:

… verifiëren van een individuele observatie

Een ander mooi voorbeeld van hoe een onderzoeksvraag tot stand kan komen, is onderzoek dat we hebben gedaan op basis van een observatie van een dokter die in verschillende ziekenhuizen had gewerkt. Het viel haar op dat de middelen die bij chemoradiatie werden gebruikt, per ziekenhuis verschilden.
Chemoradiatie is een blaassparende behandeling waarin bestraling wordt gecombineerd met chemotherapie. Het ene ziekenhuis gebruikte bij deze behandeling capecitabine als chemotherapie en het andere 5-fluorrouracil (5-FU). De dokter in kwestie dacht; is dat niet vreemd? Want capecitabine is patiëntvriendelijker dan 5-FU. Het is een tablet die de patiënt thuis kan innemen, in plaats van via een infuus in het ziekenhuis. Daarbij vereist het minder ziekenhuisbezoeken, omdat er met dit middel een minder intensief radiotherapieschema kan worden gehanteerd. Als de effectiviteit vergelijkbaar is, zou dan niet iedereen de patiëntvriendelijke optie aangeboden moeten krijgen?



Er was weinig bekend over verschillen in oncologische uitkomsten en toxiciteit tussen beide behandelstrategieën, dus dit hebben we onderzocht en wij konden geen verschillen aantonen. Op basis van deze resultaten zou bij patiënten met chemoradiatie het middel capecitabine als chemotherapie de voorkeur moeten krijgen. Dit was dan ook onze aanbeveling naar de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie. Hopelijk wordt dit middel voor deze indicatie in de nabije toekomst door de zorgverzekeraars vergoed.'

chemo opties

… kritisch blijven kijken naar bestaand bewijs

'Wat we ook onderzoeken, is of bestaand bewijs nog steeds actueel en van toepassing is. Europese richtlijnen voor uitgezaaide blaaskanker vermelden bijvoorbeeld al jaren dat patiënten bij voorkeur met cisplatine-bevattende chemotherapie moeten worden behandeld. Een alternatieve chemotherapie is carboplatine. Dit is minder toxisch en geeft dus minder bijwerkingen. 
De aanbeveling in de richtlijnen is gebaseerd op een aantal oudere gerandomiseerde studies, waar nog wel wat is aan te merken op de analyses die zijn gedaan. 



Daarom hebben we aanvullende analyses uitgevoerd, gebruikmakend van de data uit die originele studies. Hieruit bleek dat behandeling met cisplatine niet leidt tot significante overlevingswinst ten opzichte van carboplatine. Dit resultaat wordt onderschreven door studies op basis van real-world data. Naar aanleiding van deze bevindingen zou de aanbeveling in de richtlijnen heroverwogen moeten worden.'


ONZE IMPACT VOLGENS:

... minder zorgkosten door gepersonaliseerde zorg

'BlaZIB heeft al tot veel inzichten in diverse aspecten van de blaaskankerzorg geleid, maar waar we nog weinig inzicht in hebben is op welke manier patiënten na initiële behandeling het beste kunnen worden gevolgd. 
Het is bekend dat bij patiënten met niet-spierinvasieve blaaskanker de tumor vaak terugkomt. Daarom ondergaan deze patiënten een intensief nacontroleschema, bestaande uit eens in de zoveel tijd een cystoscopie (dan wordt er met een flexibel buisje via de plasbuis in de blaas gekeken), soms aangevuld met cytologisch onderzoek of beeldvormend onderzoek van de hoge urinewegen. Als alternatief voor een deel van de cystoscopieën kan sinds kort ook een urinemarker worden gebruikt.


Er is nog weinig bekend over wat nu precies een optimaal nacontroleschema is. In de richtlijnen worden wel aanbevelingen gedaan, maar het bewijs dat hieraan ten grondslag ligt is beperkt. De volgende uitdaging zou dus zijn om hier meer onderzoek naar te doen, met als doel een meer gepersonaliseerde follow-up, die minder invasief is én minder duur. Want vanwege de hoge kans op terugkeer van de ziekte en de nacontroles is blaaskanker een van de duurste vormen van kanker.'

… sneller beschikbaar maken van onderzoeksuitkomsten

'Het BlaZIB-onderzoek beperkte zich tot niet-uitgezaaide blaaskanker. Maar juist op het gebied van uitgezaaide blaaskanker gebeurt er op dit moment heel veel. In de behandeling hiervan is lange tijd niets veranderd. Dit is terug te zien in de overleving, die is de laatste dertig jaar niet veel verbeterd. Uit recente klinische studies zijn echter nieuwe behandelopties naar voren gekomen. 
Vragen die nu leven zijn: Hoe zijn de uitkomsten als niet alleen de geselecteerde patiënten uit de studies worden behandeld, maar een veel bredere groep patiënten? Wie heeft er het meeste baat bij behandeling? Wie heeft weinig tot geen baat bij behandeling, maar ervaart wel eventuele negatieve bijeffecten?



Om deze vragen te kunnen beantwoorden, startten we enkele jaren terug met ProBCI, de Prospectieve Blaaskanker Infrastructuur. Ook hebben we de mogelijkheid om binnen ProBCI efficiënt klinische studies uit te voeren (Trial within Cohort design) waardoor onderzoeksresultaten sneller (en met minder kosten) tot stand komen en zich zo ook sneller een weg vinden naar de klinische praktijk en de patiënt.'

… samen de zorg verbeteren, ook in de toekomst

'De BlaZIB-studie gaf, en geeft nog steeds, veel inzicht in de blaaskankerzorg in Nederland. Alle inzichten worden teruggekoppeld naar het veld. Niet alleen via wetenschappelijke publicaties, maar juist ook - en dat vind ik zeker zo belangrijk - via besprekingen in tumorwerkgroepen, regiobijeenkomsten en wetenschappelijke verenigingen. Hier betrekken we ook de patiënten of patiëntvertegenwoordigers bij. Op deze manier wordt de discussie gevoerd en kan de zorg worden verbeterd.


Wanneer een initiatief tot een verbetering of verandering eenmaal is doorgevoerd, hebben wij vaak ook weer de data om na verloop van tijd te kijken; oké, dit hebben we toen gezien. Dit zijn de aanbevelingen die daar uit zijn gekomen. Is de praktijk nu veranderd? Zien we andere resultaten? En zo is de cirkel rond.'


PROFIEL KATJA

Meer informatie over de onderzoeksresultaten uit dit interview:  

Lagere sterfte bij hoger aantal radicale cystectomieën in een ziekenhuis

Ziekenhuisvolume radicale cystectomie geeft geen prikkel om méér te opereren

Chemoradiatie met capecitabine bij spierinvasieve blaaskanker is vriendelijker voor patiënt én de zorgverlener

Cisplatine of carboplatine bij uitgezaaide blaaskanker: hoe goed is het huidige bewijs? 

BlaZIB-studie afgerond: waardevolle inzichten voor blaaskankerzorg in Nederland

Prospectieve Blaaskanker Infrastructuur (ProBCI)