Bij vroeg stadium longkanker wordt tegenwoordig vaker bestraald dan geopereerd

Inmiddels is radiotherapie de meest toegepaste behandeling van niet-kleincellige longcarcinomen stadium I, terwijl dat bij stadium II nog altijd opereren is. Dat blijkt uit een elfjarige trendanalyse van promovendus Jelle Evers (IKNL, Universiteit Twente) en collega’s die onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Lung Cancer verscheen.

De onderzoekers beschikten over elf jaar aan behandelgegevens van ruim 60 duizend patiënten met een niet-kleincellig longcarcinoom stadium I, II of III. De uitkomsten van hun analyse vergeleken ze met de gangbare richtlijnen. De onderzoeksgegevens komen uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR).

Stadium I: stereotactische radiotherapie

Het aantal radiotherapeutische behandelingen bij een niet-kleincellig longcarcinoom stadium I nam van 31 procent in 2008 toe naar 52 procent in 2018. In dezelfde periode nam het aantal operatieve verwijderingen van stadium I tumoren af van 58 naar 40 procent. De onderzoekers vermoeden dat deze trend samenhing met de opkomst van stereotactische radiotherapie. Bijna driekwart van de bestraalde patiënten met een stadium I tumor kreeg stereotactische radiotherapie. Bij stereotactische radiotherapie wordt de tumor heel precies bestraald.

De bevindingen van Evers en collega’s laten zien dat de praktijk niet helemaal in de pas loopt met de gangbare richtlijn. ‘De richtlijn adviseert om stereotactische radiotherapie te geven aan patiënten met een stadium I tumor die niet operabel zijn; dus patiënten die niet fit genoeg zijn om een operatie te ondergaan.’ Maar uit het onderzoek blijkt dat de groep patiënten die dit type radiotherapie krijgt in praktijk groter is. Volgens Evers volgen clinici hiermee de resultaten van een meta-analyse waarin twee bekende studies zijn meegenomen die een operatie vergeleken met stereotactische radiotherapie. ‘Die twee trials zijn vroegtijdig gestaakt vanwege problemen met de inclusieaantallen, maar de beschikbare gegevens zijn later wel meegenomen in een meta-analyse die liet zien dat de behandelingen vergelijkbare uitkomsten qua overleving lijken te geven bij operabele patiënten.’

Stadium II: opereren

Anders dan bij stadium I nam bestralen bij stadium II bescheiden toe: van 18 naar 25 procent. Bij de bestraalde patiënten lag het aantal stereotactische radiotherapeutische behandelingen rond de 22 procent. Opereren bleef de meest gekozen optie. ‘Dat is ook wel logisch’, zegt Evers, ‘want bij stadium II heb je te maken met een grotere tumor of met meer lokale uitbreinding naar de lymfeklieren. Dan is opereren een geschiktere keuze.’

Stadium III: chemoradiatie

In totaal kreeg slechts een derde van de patiënten met een stadium III tumor combinatietherapie (chemoradiatie), terwijl een kwart alléén chemo- of alléén radiotherapie kreeg. Dat is opvallend, schrijven de onderzoekers, want de voordelen van een combinatietherapie zijn al ruim twintig jaar bekend. ‘We keken alleen naar de behandeling die uiteindelijk is gegeven. Het kan zijn dat vaker voor een combinatiebehandeling werd gekozen, maar dat die door bijvoorbeeld tumorprogressie toch niet werd gegeven.’

Ook is onderbehandeling een mogelijke verklaring. Toen de onderzoekers het aantal combinatiebehandelingen tussen regio’s vergeleek, zagen ze behoorlijk wat variatie. Vooral bij de keuze voor gelijktijdige (concurrent) of opeenvolgende (sequential) toediening van chemoradiatie. ‘Dat is variatie waar de patiënt geen weet van heeft en die ongewenst kan zijn’, zegt Evers.

Ongeveer driekwart van de patiënten die met chemoradiatie behandeld werd, kreeg een gelijktijdige behandeling. Bij fitte patiënten is die superieur aan een opeenvolgende combinatiebehandeling. Onder gelijktijdige behandeling werd verstaan: maximaal 30 dagen tussen de start van de radio- en chemotherapie – of andersom. Bij een opeenvolgende behandeling zat er meer dan 30 dagen maar minder dan 90 dagen tussen. Een langere pauze biedt meer tijd voor herstel en is een optie bij minder fitte patiënten.

Samenwerking en feedback

Evers trok met de data in de hand door het land en liet meerdere radiotherapeuten, longartsen en enkele chirurgen de regionale verschillen zien. ‘Ik heb de resultaten besproken met deelnemers aan het Landelijk platform voor radiotherapie bij longcarcinomen en hen een individuele terugkoppeling aangeboden. Daar zet ik de cijfers in uit de omgeving van de eigen radiotherapiefaciliteit af tegen het gemiddelde van de rest.’

Dit onderzoek is een samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO). Die financierde het en leverde ook enkele afgevaardigden die als coauteurs aan het onderzoek meewerkten.

Bron

Evers J, de Jaeger K, Hendriks LEL, van der Sangen M, Terhaard C, Siesling S, et al. Trends and variations in treatment of stage I-III non-small cell lung cancer from 2008 to 2018: A nationwide population-based study from the Netherlands. Lung Cancer. 2021 May;155:103-113.
Dit artikel is open access beschikbaar.