Updates landelijke rapportages hemato-oncologie beschikbaar
IKNL publiceert in september 2020 updates van de landelijke rapportages over diffuus grootcellig B-lymfoom (DLCBL), folliculair lymfoom (FL) en multipel myeloom (MM). Deze rapportages zijn updates op nulmetingen en hun vervolgrapportages. In deze rapportages wordt informatie over de diagnostiek en eerstelijnsbehandeling uit de diagnosejaren 2014-2016 aangevuld met informatie uit het diagnosejaar 2017. De meest opvallende bevindingen worden in dit bericht beschreven.
Diffuus grootcellig B-lymfoom
Noemenswaardig in de vierde rapportage over DLBCL is dat nog altijd voor veel patiënten de IPI-score niet te berekenen was, omdat de WHO-performance-score ontbrak in het medisch dossier. De IPI-score is een waardevol instrument voor de inschatting van de levensverwachting van patiënten met DLBCL. Hoewel de impact van de eerste landelijke rapportage in principe vanaf diagnosejaar 2017 gezien zou kunnen worden in de data, is er nog geen daling te zien van het aandeel onbekende IPI-scores. Een aanbeveling is om het item WHO-performance-score, dat een onderdeel is van de IPI-score, standaard op te nemen in het MDO-formulier.
Het merendeel (71%) van de patiënten dat werd gediagnosticeerd met stadium I ziekte, kreeg een behandeling volgens de richtlijn van 2014. Patiënten met stadium II-IV ziekte ouder dan 65 jaar werden steeds vaker met R-CHOP21 behandeld dan met R-CHOP14. De bredere toepassing van R-CHOP21 heeft waarschijnlijk een relatie met betere patient reported outcomes bij dit schema ten opzichte van R-CHOP14.
Folliculair lymfoom
De overleving van patiënten met FL is substantieel verbeterd sinds 1989. Met name de langetermijnoverleving ging vooruit, vooral vanaf 2003. Deze verbetering is grotendeels toe te schrijven aan de introductie van rituximab medio 2003.
Patiënten met stadium I ziekte werden voornamelijk met radiotherapie behandeld. Bij 25% van deze patiënten werd een expectatief beleid uitgevoerd. Bij patiënten met stadium II ziekte werd bij bijna de helft een expectatief beleid gevolgd (48%). Als patiënten met stadium II ziekte behandeld werden, was dit vaak met R-CVP. Patiënten met stadium III-IV ziekte werden ook vooral met R-CVP behandeld, met name als de patiënt een ongunstig FLIPI-risicoprofiel had. Bij iets minder dan de helft van patiënten met stadium III-IV ziekte werd een expectatief beleid uitgevoerd. Een onderhoudsbehandeling met rituximab werd bij circa een derde van de R-CHOP-behandelingen gegeven en bij circa de helft van de R-CVP-behandelingen.
Multipel myeloom
Nieuw gediagnosticeerde patiënten met MM over alle leeftijdsgroepen werden steeds vaker onderzocht op chromosomale afwijkingen. Het aantal keren dat cytogenetisch onderzoek werd toegepast, is gestegen van 49% in 2014 naar 64% in 2017. De keerzijde is wel dat dit type onderzoek een duidelijke relatie heeft met leeftijd, namelijk hoe ouder de patiënt, hoe minder vaak cytogenetisch onderzoek wordt toegepast. Cytogenetisch onderzoek bij MM is onder meer van prognostisch belang.
In circa een kwart van de gevallen kon de prognose volgens het ISS-risicoprofiel niet bepaald worden, ondanks dat het ISS een betrekkelijk simpel instrument is. Dit komt voornamelijk omdat bij vrijwel alle onbekende gevallen het serum-B2-microglobuline niet was bepaald. In 2015 is het ISS gereviseerd (R-ISS), waarbij het LDH-gehalte en een aantal specifieke chromosomale afwijkingen werden toegevoegd om de prognose van de patiënt nog beter te kunnen inschatten ten opzichte van het initiële ISS. Vanaf diagnosejaar 2016 kan de prognose volgens R-ISS worden berekend, omdat vanaf dan het LDH-gehalte vastgelegd wordt in de NKR. Desalniettemin kon voor 27,5% van de patiënten het R-ISS-risicoprofiel niet berekend worden, omdat onder andere bij een significant deel van de patiënten geen cytogenetisch onderzoek werd toegepast.
Patiënten met symptomatische MM tussen de 66 en 70 jaar worden toenemend intensief behandeld. Dit is waarschijnlijk omdat de herziene richtlijn uit 2015 aangeeft dat inductietherapie gevolgd met autologe stamceltransplantatie overwogen kan worden, ten opzichte van de richtlijn uit 2012 die minder intensieve therapie de voorkeur geeft. Er is ook een verschuiving te zien in het type inductietherapie: van VCD (conform de richtlijn 2012) naar VTD (conform de richtlijn 2015). Patiënten ouder dan 70 worden in de helft van de gevallen behandeld met MPV. Circa een kwart werd niet behandeld, hoogstwaarschijnlijk vanwege een matige fysieke fitheid, comorbiditeiten of de keuze van de patiënt.
Meer weten?
Voor meer informatie over de landelijke rapportage besproken in dit artikel, kunt u contact opnemen met dr. Avinash Dinmohamed, onderzoeker post doc, of Corine Korf-van Vliet, sr. adviseur.