Chemotherapie met rituximab bij CLL: effectiviteit in tweedelijn minder duidelijk

Chemotherapie met rituximab bij CLL: effectiviteit in tweedelijn minder duidelijk

Eerstelijnsbehandeling met rituximab-bevattende chemotherapie is effectief bij patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL), maar dit effect lijkt minder duidelijk bij tweedelijnsbehandeling van patiënten zónder signalen van rituximab-resistentie. Dat concluderen Lina van der Straten (IKNL, Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht) en collega’s op basis van population-based onderzoek.

Ondanks de introductie van nieuwe geneesmiddelen blijft chemotherapie aangevuld met rituximab een waardevolle, haalbare optie als eerstelijnsbehandeling bij patiënten met chronische lymfatische leukemie; vooral in landen met beperkte middelen en voor een grote meerderheid patiënten zonder negatieve genetische afwijkingen. Tot dusver is nauwelijks onderzoek gedaan naar de effectiviteit van tweedelijnsbehandeling met rituximab bij patiënten die eerder zijn blootgesteld aan dit middel op basis van population-based gegevens.

Studieopzet

In deze uitgebreide, population-based studie is daarom de impact van eerstelijnsbehandeling met rituximab-bevattende chemotherapie geëvalueerd op de effectiviteit van tweedelijnsbehandeling met chemotherapie in combinatie met rituximab. Zo ver bekend gaat het hierbij om de eerste studie waarin de effectiviteit van rituximab-bevattende chemotherapie is onderzocht in een groot aantal ziekenhuizen verspreid over diverse regio’s.

In totaal werden 1.735 patiënten geselecteerd met chronische lymfatische leukemie die tussen 2004 en 2010 zijn gediagnosticeerd. De gebruikte gegevens waren afkomstig uit de Nederlandse hematologieregistratie PHAROS (Population-based HAematological Registry for Observational Studies). Het primaire eindpunt was de behandelvrije overleving.

Resultaten

Van de geïncludeerde patiënten kregen 663 patiënten (38%) een eerstelijnsbehandeling respectievelijk 284 (43%) een tweedelijnsbehandeling. Na eerstelijnsbehandeling was de mediane, behandelvrije overleving 19,7 maanden na chemotherapie zónder rituximab (n= 445; 67%) en 67,1 maanden (n= 218; 33%) na chemotherapie mét rituximab (gecorrigeerde hazard ratio 0,83).

Na tweedelijnsbehandeling met chemotherapie zónder rituximab was de mediane, behandelvrije overleving 15,0 maanden (n= 165; 57%) respectievelijk 15,3 maanden (n= 121; 42%) na chemotherapie mét rituximab (gecorrigeerde hazard ratio 0,93 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,70-1,23). Van de 121 patiënten die chemotherapie met ritixumab als tweedelijnsbehandeling kregen, hadden 89 patiënten (74%) eerstelijnstherapie ontvangen zónder rituximab respectievelijk 32 patiënten (26%) mét rituximab. De mediane, behandelvrije overleving in deze twee groepen was 18,3 respectievelijk 12,1 maanden (gecorrigeerde hazard ratio 1,71 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,98-2,96).

Conclusie en aanbevelingen

Lina van der Straten en collega’s concluderen op basis van dit population-based onderzoek dat de effectiviteit van eerstelijnsbehandeling met rituximab-bevattende chemotherapie bij patiënten met chronische lymfatische leukemie minder duidelijk aanwezig is bij tweedelijnsbehandeling. In de tweedelijn lijkt de effectiviteit met rituximab-bevattende chemotherapie namelijk gelijk te zijn aan behandeling zónder rituximab. De verminderde effectiviteit van rituximab-bevattende chemotherapie in de tweedelijn kan volgens de onderzoekers niet worden verklaard op basis van eerdere blootstelling van deze patiënten aan rituximab.

Aanvullend onderzoek is nodig om na te gaan of nieuwe behandelstrategieën, zoals ibrutinib of rituximab in combinatie met venetoclax, kunnen bijdragen aan verbetering van de uitkomsten voor patiënten met chronische lymfatische leukemie die te maken hebben met een terugval of die ongevoelig zijn voor andere behandelingen. In de tussentijd blijft behandeling met reguliere chemo-immunotherapie, ibrutinib of rituximab met venetoclax de standaard bij tweedelijnsbehandeling in afwachting van de uitkomsten van breder opgezette population-based studies naar rituximab-bevattende chemotherapie in de tweedelijn.

Gerelateerd nieuws

Eerstelijn 6xR-CHOP21 bij DLBCL net zo effectief en met minder bijwerkingen

close-up infuuszak

Eerstelijnsbehandeling met 6x R-CHOP21 is even effectief in vergelijking met intensievere en meer toxische schema’s met R-CHOP14. R-CHOP21 kan daarom worden overwogen bij alle patiënten met stadium II-IV diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL). Dat concluderen Djamila Issa (Amsterdam UMC, Jeroen Bosch Ziekenhuis) en collega’s in een studie met NKR-data. Deze uitkomst dient nog wel bevestigd te worden in een grotere groep patiënten met een langere follow-up.

lees verder

Primaire chemotherapie geeft beste uitkomst bij oudere patiënten met PCNSL

Primaire chemotherapie geeft beste uitkomst bij oudere patiënten met PCNSL

Oudere patiënten (70+) met primair centraal zenuwstelsel lymfoom (PCNSL) die gecombineerde chemotherapie krijgen met methotrexaat en andere middelen, hebben een betere mediane 2-jaarsoverleving dan patiënten die uitsluitend radiotherapie of ondersteunende zorg krijgen. Desondanks blijft de overleving van deze patiënten slecht, zo concluderen Matthijs van der Meulen (Erasmus MC) en collega’s. Er zijn interventiestudies nodig om te evalueren welke patiënten baat hebben bij een intensieve of minder intensieve benadering.

lees verder