Borstsparende therapie bij vroege borstkanker leidt tot betere overleving
Marissa van Maaren, onderzoeker bij IKNL, heeft donderdag 10 december een presentatie gegeven tijdens het San Antonio Breast Cancer Symposium (SABCS) in San Antonio (VS). Daar presenteerde zij de resultaten van een studie, waarin de 10-jaarsoverleving na borstsparende therapie (chirurgie plus radiotherapie) versus mastectomie is onderzocht bij vrouwen met een vroeg stadium van borstkanker. Van Maaren werd daarbij begeleid door Sabine Siesling, senior onderzoeker bij IKNL en hoogleraar aan UTwente. “Uit deze studie, uitgevoerd in samenwerking met specialisten in Nederland, blijkt dat borstsparende therapie tot betere resultaten leidt bij patiënten met een vroeg stadium van borstkanker.”
"Uit onze vergelijking blijkt dat vrouwen die een borstsparende operatie kregen gevolgd door radiotherapie een betere overleving laten zien in vergelijking met vrouwen die uitsluitend mastectomie kregen zonder radiotherapie. Deze kennis levert belangrijke informatie op voor het ondersteunen van gezamenlijke besluitvorming en voor het verder optimaliseren van de zorg voor deze patiënten", aldus Sabine Siesling, senior onderzoeker bij IKNL en hoogleraar aan de Universiteit Twente.
Eerder studies: limiet 5 jaar
In diverse observationele studies zijn eerder al bewijzen aangedragen die erop duiden dat borstsparende therapie tot een betere overleving leidt in vergelijking met een borstamputatie. “Maar de meeste van deze studies hadden de beperking dat patiënten niet langer dan maximaal 5 jaar werden gevolgd”, zegt Sabine Siesling. “Aangezien recidieven ook na vijf jaar kunnen optreden, is meer inzicht in de resultaten op langere termijn van groot belang bij verschillende vormen van chirurgie die in de dagelijkse praktijk worden toegepast op nationaal niveau.”
Om te bepalen of er verschil is in de totale overleving en ziektevrije overleving na borstsparende therapie en mastectomie, maakten de IKNL-onderzoekers gebruik van data van 37.207 vrouwen die tussen 2000 en 2004 werden gediagnosticeerd met een vroeg stadium van borstkanker. Met behulp van deze data, afkomstig van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR), werd de 10-jaarsoverleving van deze vrouwen berekend. Daarnaast werd de 10-jaars ziektevrije overleving berekend bij een subgroep van 7.552 patiënten met vergelijkbare kenmerken bij wie de diagnose ‘vroeg stadium borstkanker’ in 2003 was gesteld.
Vergelijking 10-jaarsoverleving
Uit de analyses bleek dat ongeveer 58 procent van de patiënten in de hoofdgroep en 62 procent van de patiënten in de subgroep een borstsparende therapie kregen aangeboden. De overige patiënten kregen een mastectomie. De 10-jaarsoverleving van de patiënten in de hoofdgroep die een borstsparende therapie kregen was 76,8 procent, tegenover 59,7 procent voor de patiënten die een mastectomie kregen. Patiënten in de subgroep die een borstsparende therapie kregen, hadden een 10-jaars ziektevrije overleving van 83,6 procent, tegenover 81,5 procent van de patiënten na een mastectomie.
Na correctie voor verstorende factoren bleek dat patiënten na een borstsparende therapie 21 procent meer kans hadden om na 10 jaar nog in leven te zijn vergeleken met patiënten na mastectomie. Verder toonden analyses, eveneens na correctie voor verstorende factoren, dat er geen significant verschil was in de ziektevrije overleving tussen patiënten na een borstsparende therapie en na een mastectomie. De resultaten voor de subgroep waren vergelijkbaar, met inbegrip van tumorstadium en lymfelymfeklierstatus.
Minder regionale recidieven en metastasen
Uit de analyses van de subgroep bleek verder dat patiënten die een borstsparende therapie kregen, minder vaak regionale recidieven en metastasen ontwikkelden dan patiënten na mastectomie. Aanvullende analyses, waarin de 10-jaarsoverleving van afstandsmetastasen werd berekend, liet zien dat patiënten met borstkankerstadium T1N0 [kleine tumoren tot 2 cm, zonder aangedane lymfeklieren] die borstsparende therapie kregen, een significant betere 10-jaars ziektevrije overleving hadden in vergelijking met patiënten die een mastectomie kregen.
"Hoewel we het niet kunnen bewijzen aan de hand van onze gegevens, denken wij dat radiotherapie een belangrijke rol heeft gespeeld bij de verschillen tussen de uitkomsten van beide behandelingen”, aldus Sabine Siesling. “Deze resultaten suggereren dat borstsparende therapie de beste behandelkeuze is, met name bij patiënten met T1N0 stadium borstkanker mits deze behandeling medisch haalbaar is en voldoet aan de wensen van de patiënt."
Mogelijk verstorende invloeden
Een kanttekening van de onderzoekers is dat observationele studies gevoelig kunnen zijn voor verstorende invloeden. In deze studie waren de patiënten die een borstsparende therapie kregen jonger. Ook hadden ze gunstigere tumorkenmerken in vergelijking met patiënten na een mastectomie.
"Uiteraard hebben we onze analyses gecorrigeerd voor al deze factoren, maar we kunnen dit fenomeen nooit volledig uitsluiten. Dat geldt ook voor resterende, niet-gemeten factoren die de resultaten ook veranderd kunnen hebben. We verwachten echter dat deze factoren van ondergeschikt belang zijn en dus geen belangrijke impact hebben ten opzichte van alle variabelen die we wel hebben meegenomen in onze analyses.”
Zie ook de toelichting op de berichtgeving rond het onderzoek en extra informatie voor patiënten.
-
Higher 10-year overall survival after breast conserving therapy compared to mastectomy in early stage breast cancer: a population-based study with 37,207 patients van Maaren MC, de Munck L, de Bock GH, Jobsen JJ, van Dalen T, Poortmans P, Linn S, Strobbe LJA, Siesling S. Netherlands Comprehensive Cancer Organisation, Utrecht, Netherlands; University of Groningen, University Medical Center Groningen, Groningen, Netherlands; Medical Spectrum Twente, Enschede, Netherlands; Diakonessenhuis Utrecht, Utrecht, Netherlands; Radboud University Medical Center, Nijmegen, Netherlands; Netherlands Cancer Institute, Amsterdam, Netherlands; Canisius Wilhelmina Hospital, Nijmegen, Netherlands; MIRA Institute for Biomedical Technology and Technical Medicine, University of Twente, Enschede, Netherlands.
-
Zie ook: IKNL-onderzoekers geven presentaties tijdens symposium in San Antonio