Overlevingskans kinderen met maligne tumoren van het centrale zenuwstelsel verbeterde in 30 jaar
De overleving van kinderen en jongeren met maligne tumoren van het centrale zenuwstelsel – hersenen en ruggenmerg – verbeterde in de afgelopen decennia, maar niet constant. Dat schrijven onderzoeker Raoull Hoogendijk (Prinses Máxima Centrum voor kinderoncologie) en collega’s in het wetenschappelijke tijdschrift Neuro-Oncology Advances.
Een Europese studie uit 2017 liet zien dat de vijfjaarsoverleving tussen 2000 en 2007 voor kinderen en jongeren met maligne tumoren van het centrale zenuwstelsel (CZS) in Nederland onder het Europese gemiddelde lag. “Toen riep men in Nederland meteen: dat komt omdat we hier beter registreren. Maar is dat wel echt de verklaring?”
Om dat uit te zoeken, haalden Hoogendijk en collega’s – onder wie Henrike Karim-Kos en Dannis van Vuurden – gegevens van patiënten (<18 jaar) met maligne tumoren (2.057), pilocytair astrocytomen (885) en andere niet-maligne tumoren (695) uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De hieronder vermelde trends voor maligne tumoren en pilocytair astrocytomen hebben betrekking op de periode tussen 1990 en 2017 en die voor niet-maligne tumoren op 2000-2017.
Dip overleving maligne tumoren
De gemiddelde vijfjaarsoverleving voor alle drie de tumorgroepen samen verbeterde in de afgelopen twee à drie decennia, maar voor maligne tumoren was die trend niet constant. De vijfjaarsoverleving dipte van 51 procent in de jaren negentig (1990-1999) naar 47 procent begin deze eeuw (2000-2009). In de periode erna (2010-2017) verbeterde de overleving weer naar 61 procent. Dat wil zeggen dat vijf jaar na de diagnose ongeveer zes op de tien kinderen nog in leven is.
Volgens Hoogendijk vonden ze aanwijzingen dat registratieveranderingen van niet-microscopisch geverifieerde tumoren de overleving mogelijk beïnvloedden. Dat zijn tumoren waarbij de neurochirurg door de locatie geen biopt kon afnemen en de diagnose alleen op basis van beeldvorming werd gesteld.
Meer harmonisatie in registratie is nodig
Om de vergelijking tussen landen te verbeteren, is volgens Hoogendijk meer harmonisatie nodig van de wijze waarop landen tumoren van het CZS registreren. Dit geldt met name voor niet-microscopisch geverifieerde tumoren.
“Het is belangrijk om te verifiëren of er wel echt een dip in overleving is,” zegt Hoogendijk, “want zulke internationale trendstudies worden gebruikt om prioritering aan te geven in etiologisch en klinisch onderzoek.”
Vervolgonderzoek naar klinische factoren
Zoals eerder vermeld, steeg de vijfjaarsoverleving in de meest recente periode (2010-2017) weer. De onderzoekers willen weten in hoeverre verbeterde diagnostiek en behandeling daaraan bijdroegen. “Er is veel verbeterd in de diagnostiek, zo is er meer inzicht gekomen in de moleculaire eigenschappen van de tumor en het bijbehorende verloop van de ziekte.”
Daarom zijn de onderzoekers met een vervolgstudie gestart. Voor deze studie vulden de onderzoekers de gegevens uit de NKR over de periode tussen 2003 en 2017 aan met gedetailleerdere klinische gegevens uit verschillende ziekenhuizen in Nederland. Ze willen bestuderen hoe in Nederland de behandeling van kinderen met verschillende typen tumoren in het CZS over de tijd veranderde en hoe dat samenhangt met de verbeterde vijfjaarsoverleving.
Referentie
Raoull Hoogendijk, Jasper van der Lugt, Dannis van Vuurden, Leontien Kremer, Pieter Wesseling, Eelco Hoving, Henrike Karim-Kos, Survival rates of children and young adolescents with CNS tumors improved in the Netherlands since 1990: A population-based study, Neuro-Oncology Advances, 2021; vdab183.