Man krijgt hormonale medicatie

Grote variatie in toevoegen hormoontherapie bij bestraling matig-risico prostaatkanker

Minder dan een derde van de patiënten met matig-risico prostaatkanker krijgt in Nederland naast externe radiotherapie een hormoonbehandeling voorgeschreven. De variatie tussen Nederlandse ziekenhuizen in het voorschrijven van deze behandelcombinatie is groot. Bij patiënten met hoog-risico prostaatkanker is de variatie in hormoon- en radiotherapie veel kleiner. Dat concluderen Barbara Rijksen (Avl-NKI) en collega’s op basis van data uit Prostaatkankerzorg In Beeld (ProZIB).

ProZIB is een project gefinancierd door KWF Kankerbestrijding met als doel inzicht te geven in de verschillende aspecten van prostaatkankerzorg in Nederland. Volgens de onderzoekers wordt de waargenomen variatie waarschijnlijk vooral veroorzaakt door beleidsverschillen tussen instellingen. Om die reden noemen zij deze variatie ongewenst.  

Volgens (inter-)nationale richtlijnen is behandeling met (neo-)adjuvante en gelijktijdige hormoontherapie (androgene deprivatietherapie) in combinatie met externe radiotherapie de aanbevolen behandeling voor patiënten met hoog-risico prostaatkanker. Hoewel de rol van hormoontherapie bij matig-risico prostaatkanker minder duidelijk is, kan hormoontherapie ook bij deze patiënten mogelijk een positief effect hebben. Daarom staat in de richtlijnen dat bij deze patiënten hormoontherapie kan worden overwogen. 

Doel en opzet

Het doel van deze studie was om inzicht geven in het voorschrijven van hormoontherapie aan patiënten met een matig- en hoog-risico prostaatkanker die tevens behandeld zijn met externe radiotherapie, het naleving van aanbevelingen van de richtlijnen te evalueren en tot slot te kijken naar welke factoren het voorschrijven van hormoontherapie beïnvloeden.

De onderzoekers identificeerden alle patiënten met matig- en hoog-risico prostaatkanker in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die tussen oktober 2015 en april 2016 zijn gediagnosticeerd. Vervolgens werd de variatie in het voorschrijven van hormoontherapie bepaald bij patiënten die externe radiotherapie kregen. Met multivariabele, logistische regressieanalyses werd de kans berekend op het krijgen van hormoontherapie en de invloed van patiënt-, tumor- en ziekenhuisfactoren.

Resultaten

Over het geheel genomen kreeg 29% van de patiënten met prostaatkanker met matig-risico prostaatkanker hormoontherapie voorgeschreven, met een grote variatie (3% tot 73%) tussen de ziekenhuizen. Multivariabele regressieanalyse toonde aan dat een hogere Gleason-score, MRI-scan,  en CT-scan voorafgaand aan de radiotherapie geassocieerd waren met het vaker voorschrijven van hormoontherapie. Een mogelijke verklaring hiervoor is volgens de onderzoekers dat na beeldvormende diagnostiek bij een deel van de  patiënten een hoger ziektestadium werd afgegeven waarvoor zij hormoontherapie voorgeschreven kregen.

Bij patiënten met hoog-risico prostaatkanker kreeg 83% hormoontherapie voorgeschreven, variërend van 57% tot 100% tussen de ziekenhuizen in Nederland. Een hoger PSA-niveau, een gevorderd tumorstadium en een hogere Gleason-score hingen samen met het vaker voorschrijven van hormoontherapie bij deze patiënten.

Conclusie en discussie

Minder dan een derde van de patiënten met matig-risico prostaatkanker wordt behandeld met externe radiotherapie en hormoontherapie De variatie in het voorschrijven van hormoontherapie bij matig-risico prostaatkanker tussen de diverse ziekenhuizen was aanzienlijk. Dit suggereert dat er grote verschillen zijn in beleid met betrekking tot het voorschrijven van hormoontherapie.   

De naleving van richtlijnen bij patiënten met hoog-risico prostaatkanker is volgens de onderzoekers redelijk goed, aangezien een ruime meerderheid van de patiënten hormoontherapie kreeg voorgeschreven zoals aanbevolen in de richtlijn. Echter, gelet op de heldere aanbevelingen in de richtlijn, kan ook dit nog verder worden verbeterd. Verder wordt opgemerkt dat urologen in Nederland zowel de richtlijnen van de European Association of Urology (EAU) hanteren als Nederlandse richtlijnen. Tussen beide bestaan verschillen in risicostratificatie en behandeladviezen, waaronder een andere definitie van hoog- en matig-risico prostaatkanker.

Persoonlijke voorkeuren

De uitkomsten van onderhavige studie zijn vergelijkbaar met de uitkomsten van studies in de VS en Australië. Daarin wordt, naast verschillen tussen academische en reguliere ziekenhuizen, ook de suggestie geopperd dat persoonlijke voorkeuren van patiënten en informatievoorziening mogelijk ook een rol spelen. Hoewel de persoonlijke voorkeur van patiënten een rol zal spelen, achten Rijksen et al. het niet aannemelijk dat dit de grote variatie zal verklaren. Dat betekent dat de waargenomen variatie tussen ziekenhuizen in deze studie voor een belangrijk deel zijn terug te voeren op verschillen in informatievoorziening en klinische praktijk in deze ziekenhuizen en niet op gepersonaliseerde besluitvorming. Om die reden is de waargenomen variatie volgens de onderzoekers ongewenst.

 

 

Gerelateerd nieuws

Radium-223 vooral in 2e & 3e lijn uitgezaaide castratie-resistente prostaatkanker

Radium-223-therapie is in Nederland tussen 2014-2018 voornamelijk ingezet als tweede- en derdelijnsbehandeling bij patiënten met uitgezaaide castratie-resistente prostaatkanker na doelgerichte therapie. Dat blijkt uit onderzoek van Malou Kuppen (Erasmus School of Health Policy and Management) en collega’s. Derdelijnsbehandeling met radium-223 hing samen met een slechtere overleving. Later starten met radium-223 had geen invloed op compleetheid van de behandeling en optreden van symptomatische skelet-gerelateerde gebeurtenissen.

lees verder