Lokale excisie mogelijk veilige behandeloptie bij pT1 & pT2 endeldarmkanker

Patiënten met endeldarmkanker zijn in Nederland tussen 2005 en 2015 steeds vaker behandeld met lokale excisie of een totale mesorectale excisie (TME) als primaire behandeling. Lokale excisie lijkt een veilige optie te zijn voor patiënten met stadium pT1 en pT2 endeldarmkanker met vergelijkbare resultaten op lange termijn als na TME-chirurgie. Dat blijkt uit onderzoek van Mareille Verseveld (Franciscus Gasthuis, Erasmus MC) en collega’s met gegevens van bijna 6.200 patiënten uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De onderzoekers wijzen er op dat níet onomstotelijk is vastgesteld dat lokale excisie altijd veilig is bij patiënten met pT2 endeldarmkanker.

De diagnose ‘endeldarmkanker’ wordt in Nederland circa 4.200 per jaar gesteld. Sinds de invoering van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker vertoont de incidentie en het aandeel patiënten met een vroeg stadium van endeldarmkanker een stijgende lijn. Curatieve behandeling van patiënten met endeldarmkanker bestaat vooral uit totale mesorectale excisie (TME). Bij patiënten met pT1 endeldarmkanker wordt lokale excisie beschouwd als standaardbehandeling en een aantrekkelijk alternatief voor een ingrijpende operatie. Anderzijds kan lokale excisie bij de hogere stadia (≥ pT2) leiden tot een onacceptabel hoge kans op recidieven met een significante daling van de overleving vergeleken met TME.

Achtergrond en opzet

In deze landelijke population-based studie is onderzocht hoeveel patiënten lokale excisie kregen versus TME en wat de algehele en relatieve overleving was na lokale excisie in vergelijking met TME, apart voor alle T-stadia. Voor dit retrospectieve onderzoek werden gegevens van bijna 6.200 patiënten van 18 jaar of ouder geselecteerd uit de NKR met stadium pT1 to pT4, cN0/x, cM0/x rectum- en rectumsigmoïde adenocarcinoom die tussen 2005 en 2015 zijn gediagnosticeerd. Behandeling was ingedeeld in lokale excisie, met of zonder complementerende TME chirurgie (cTME), en TME zonder (neo)adjuvante behandeling. Door middel van een koppeling tussen NKR en het bevolkingsregister werd de vitale status van de patiënten bepaald tot 31 januari 2017. 

Resultaten

Uit de analyses blijkt dat 1.090 patiënten een lokale excisie kregen, van wie 144 patiënten daarna een cTME ondergingen. Er bleven dus 946 patiënten over met een lokale excisie als enige behandeling. Verder werden 5.101 patiënten geïdentificeerd met stadia cT1 tot 4N0/x die TME-chirurgie kregen zonder (neo)adjuvante behandeling. In de cTME-groep waren patiënten significant jonger dan in de groep met alleen lokale excisie en primaire TME. Over de jaren was er een toename van lokale excisie en TME te zien.

De relatieve 5-jaarsoverleving van patiënten met een pT1-tumor was vergelijkbaar voor alle typen behandelingen. Bij patiënten met pT2-tumoren was de algehele overleving significant slechter na lokale excisie (60%) versus 80% na cTME en 75% na TME. De relatieve overleving was echter vergelijkbaar voor de drie behandelingen. Bij pT3 en pT4 was de relatieve overleving slechter bij patiënten die alleen een lokale excisie kregen vergeleken met patiënten met cTME en TME .

Conclusie en nabeschouwing

Mareille Verseveld en collega’s concluderen dat gedurende de onderzoeksperiode (2005 – 2015) lokale excisie een veilige behandeloptie lijkt te zijn voor patiënten met pT1- en pT2-tumoren met vergelijkbare resultaten op lange termijn als bij TME-chirurgie. De bevinding dat de relatieve overleving bij patiënten met pT2 vergelijkbaar was met patiënten na cTME en TME wijkt af van eerdere studies, waarin uitsluitend gekeken is naar de algehele overleving na lokale excisie in vergelijking met cTME.

Het betrekken van de relatieve overleving heeft als voordeel dat hierbij wordt gecorrigeerd voor verwachte overleving. Het feit dat de meeste patiënten met een lokale excisie ouderen waren, kan hebben bijgedragen aan de goede relatieve overleving. Daarnaast kunnen oplopende leeftijd, toename van comorbiditeiten en perioperatieve chirurgische morbiditeit mogelijk ook bijgedragen hebben aan het afzien van cTME.

De onderzoekers wijzen er op dat met deze studie níet onomstotelijk is vastgesteld dat patiënten met pT2 endeldarmkanker over het algemeen veilig behandeld kunnen worden met lokale excisie. Uit deze studie blijkt echter wel dat de beslissing om patiënten met stadium pT1 en pT2 endeldarmkanker géén cTME te geven niet heeft geleid tot een daling van de relatieve overleving.

Gerelateerd nieuws

Geen verschillen overleving na CRS + HIPEC met mitomycin C of oxaliplatin

Geen verschillen overleving na CRS + HIPEC met mitomycin C of oxaliplatin

Welke medicatie is beter bij cytoreductieve chirurgie en HIPEC-behandeling bij patiënten met colorectale synchrone peritoneale metastasen, mitomycine C of oxaliplatin? Checca Bakkers (Catharina Ziekenhuis, Eindhoven) en collega’s concluderen op basis van NKR-data dat er geen significante verschillen zijn in de langetermijnoverleving na HIPEC met mitomycine C of oxaliplatin. Een unieke studie naar wereldwijd de meest gebruikte medicatie, mede mogelijk doordat alle centra in Nederland hetzelfde behandelprotocol hanteren.

lees verder

Studie naar relevantie histologische subtypen op prognose appendixcarcinoom

Pathologisch onderzoek

Bij patiënten met een locoregionaal of niet naar het buikvlies gemetastaseerd appendixadenocarcinoom heeft het histologisch subtype van de tumor géén invloed op de prognose. Echter, bij patiënten met peritoneale metastasen is het mucineus subtype wél een gunstige prognostische factor ten opzichte van patiënten met het een niet-mucineus adenocarcinoom. Dat blijkt uit onderzoek van Laura Legué (Catharina Ziekenhuis, Eindhoven & IKNL) en collega’s. Deze uitkomsten bevestigen dat mucineuze en niet-mucineuze adenocarcinomen in de appendix verschillend zijn als het gaat om prognose en behandelmogelijkheden.

lees verder