Grote verschillen in uitzaaiingspatronen stadium IV inflammatoire borstkanker

Bij patiënten met stadium IV inflammatoire borstkanker worden belangrijke verschillen waargenomen in uitzaaiingspatronen en algehele overleving samenhangend met de verschillende subtypen (HR/HER2-status) van deze ziekte. Dat concluderen Dominique van Uden (Radboudumc) en collega’s in een publicatie in Breast Cancer Research and Treatment. Volgens de onderzoekers heeft dit inzicht belangrijke consequenties voor het adviseren van patiënten over hun prognose en eventuele behandelopties. De studie onderstreept tevens de mogelijkheid tot gerichtere stadiëring afgestemd op het subtype.

Afstandsmetastasen bij inflammatoire borstkanker worden vaak waargenomen bij jongere patiënten, ten opzichte van niet-inflammatoire borstkanker, met als gevolg dat deze patiënten een slechtere prognose hebben. In deze studie is de samenhang onderzocht tussen verschillende HR/HER2-gerelateerde subtypen van stadium IV inflammatoire borstkanker en de voorkeurslokalisatie waar deze afstandsmetastasen optreden en de algehele overleving. Voor dit onderzoek werden gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) gebruikt.

Opzet en resultaten

Patiënten die tussen 2005 en 2016 zijn gediagnosticeerd met stadium IV inflammatoire borstkanker werden ingedeeld in vier subtypen: HR+ / HER2-, HR+ / HER2+, HR-/HER2+ en HR-/HER2-. Patiënt-, tumor- en behandelkenmerken en de lokalisatie van de afstandsmetastasen werden vergeleken. De algehele overleving werd per subtype vergeleken met behulp van Kaplan-Meier-curven en een logranktest. De samenhang tussen de subtypen en de algehele overleving werd vervolgens beoordeeld in multivariabele logistische regressiemodellen.

In totaal werden de gegevens van 744 patiënten opgenomen in de studie: 340 (46%) met HR+/HER2-, 148 (20%) met HR-/HER2+, 131 (18%) met HR+/HER2+ en 125 (17%) met HR-/ HER2-. Voor alle subtypen geldt dat de botten de meest voorkomende lokalisatie is van afstandsmetastasen. Significant veel botmetastasen werden gevonden bij patiënten met HR+/HER2- inflammatoire borstkanker (72%) en lever- en longmetastasen bij respectievelijk de subtypen HR-/HER2+ (41%) en HR-/HER2- (41%). Multivariabele analyse toonde aan dat het subtype HR-/HER2- samenhing met een significant slechter algehele overleving in vergelijking met de andere subtypen.

Conclusies en aanbevelingen

Dominique van Uden en collega’s concluderen dat er belangrijke verschillen zijn in uitzaaiingspatronen en algehele overleving van verschillende subtypen van stadium IV inflammatoire borstkanker, samenhangend met de HR/HER2-status. Dit inzicht draagt bij aan verruiming van de kennis over de prognostische factoren van inflammatoire borstkanker en is van wezenlijk belang voor het adviseren van patiënten in de klinische praktijk op basis van de lokalisatie van de afstandsmetastasen en de uitgebreidheid van de ziekte. De consequentie hiervan is dat er meer aandacht nodig is voor deze subtypen om een betere patiëntgerichte stadiëring en behandeling mogelijk te maken.

De studie onderstreept ook de behoefte aan nieuwe systemische (doelgerichte) therapieën om de overleving van patiënten met stadium IV inflammatoire borstkanker te verbeteren. Er zijn aanwijzingen (vooral bij oligometastasen) dat er mogelijk een rol is weggelegd voor behandeling van metastase-specifieke lokalisaties (bijvoorbeeld met metastasectomie en bestralingstherapie) voor verlenging van de overleving van deze patiënten, maar concrete gegevens ontbreken vooralsnog. Dit betekent dat bij patiënten met meerdere orgaanmetastasen locoregionale behandeling van metastasen besproken dient te worden, maar dat behandeling mogelijk achterwege dient te blijven om sterfte door overbehandeling te voorkomen.