Studie naar verband locatie PDAC en tumorstadium, behandeling en overleving

Ductaal adenocarcinomen in de pancreas zijn vaak groter wanneer deze tumoren in het lichaam of de staart van de pancreas zijn gelokaliseerd. Ook zijn deze carcinomen vaker gemetastaseerd en minder vaak resectabel vergeleken met tumoren in de kop van de pancreas. Dat blijkt uit onderzoek van Felice van Erning en collega’s met data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De overleving na resectie van PDAC is vergelijkbaar tussen alle drie de lokalisaties, terwijl de overleving van patiënten met gemetastaseerde ziekte iets lager is bij een PDAC in het lichaam of de staart van de pancreas.

Het verband tussen locatie (kop, lichaam, staart) van ductaal adenocarcinoom in de pancreas (PDAC) en tumorstadium, behandeling en algehele overleving is tot dusver onduidelijk. Om daar meer inzicht in te krijgen, werden in deze studie patiënt-, tumor- en behandelkarakteristieken vergeleken tussen de drie genoemde pancreaslocaties met behulp van multivariabele logistische en Cox-regressieanalyses. Hiervoor gebruikten de onderzoekers gegevens uit de Nederlandse kankerregistratie (NKR) van alle patiënten die tussen 2005 en 2015 zijn gediagnostiseerd met een PDAC. Zover bekend is dit de eerste population-based studie waarin onderzoek is gedaan naar dit verband.

Opzet en resultaten

In totaal werden 19.023 patiënten geïncludeerd. Bij 71% van de patiënten (n= 13.451) zat de PDAC in de kop van de pancreas, bij 13% (n= 2.429) in het pancreaslichaam en bij 16% (n= 3.143) in de staart van de pancreas. Gemetastaseerde ziekte werd vastgesteld in 42% van de gevallen in de kop, bij 69% in het pancreaslichaam en in 84% van de gevallen in de staart. Verschillen werden ook gevonden in het formaat van de tumor. Deze was groter dan 4 cm bij respectievelijk 21% van de gevallen in de kop, 40% in het pancreaslichaam en 51% van de gevallen in de staart. Het aandeel resecties varieerde tussen de lokalisaties van de PDAC met 17% resecties in de kop, 4% in het pancreaslichaam en 7% in de staart.

Bij patiënten zonder metastasen verschilde de mediane, algehele overleving niet tussen lokalisatie in kop, lichaam en staart van de pancreas. Ná resectie lag deze op respectievelijk 16,8, 15,0 en 17,3 maanden en zónder resectie op respectievelijk 5,2, 6,1 en 4,6 maanden. Bij patiënten mét metastasen verschilde de mediane, algehele overleving enigszins, namelijk 2,6 respectievelijk 2,4 en 1,9 maanden. De gecorrigeerde hazard ratio voor PDAC in het pancreaslichaam versus kop was 1,17 en voor staart versus kop 1,35.

Algehele 5-jaarsoverleving

Een duidelijke verklaring voor de lagere, algehele 5-jaarsoverleving van patiënten met een PDAC in het pancreaslichaam werd niet gevonden. De resectiemarge en het aandeel chemotherapie waren vergelijkbaar met de andere tumorlocaties en het percentage patiënten zonder positieve lymfeklieren was zelfs significant hoger (41%) dan bij patiënten met een PDAC in de kop (29%). Mogelijk is er bij patiënten met een PDAC in het pancreaslichaam vaker sprake van vasculaire betrokkenheidin vergelijking met de andere tumorlocaties.

Conclusie en aanbeveling

Felice van Erning en collega’s concluderen dat PDAC-tumoren in lichaam of staart van de pancreas groter zijn, vaker gemetastaseerd en minder vaak operabel zijn vergeleken met tumoren in de kop van de pancreas. De overleving na resectie is vergelijkbaar, terwijl de overleving van patiënten met gemetastaseerde ziekte iets lager is met een PDAC in het lichaam of de staart van de pancreas dan in de pancreaskop. Gelet op de uitkomstvariaties tussen lichaam en staart, dienen beide locaties in toekomstige studies afzonderlijk te worden beoordeeld.

In de nabeschouwing wijzen de onderzoekers er op dat deze studie een aantal beperkingen kent, waaronder het ontbreken van gegevens in de NKR over comorbiditeit, postoperatieve morbiditeit en doodsoorzaken. Andere factoren die mogelijk bijdragen aan een verstoord beeld zijn onderschatting van de incidentie van pancreaskanker bij oudere patiënten en uitsluiting van patiënten met 'overige' tumorlocatie (14%). In deze groep waren de tumorlocaties gedeeltelijk overlappend (bijvoorbeeld kop / lichaam of lichaam / staart) of niet nader gespecificeerd, waardoor deze patiënten niet toegewezen konden worden aan een van de groepen in deze studie.
 

Gerelateerd nieuws

Pancreasadenocarcinoom: toename incidentie, geringe verbetering overleving

Pancreasadenocarcinoom: toename incidentie, geringe verbetering overleving

De incidentie van ductaal pancreasadenocarcinoom is tussen 1997 en 2016 toegenomen in Nederland. In deze periode verdubbelde het aandeel resecties, nam de sterfte na resectie af, en steeg het aandeel patiënten dat adjuvante of palliatieve chemotherapie kreeg. Echter, doordat een meerderheid van de patiënten uitsluitend ondersteunende zorg ontving, was de algehele overlevingsverbetering met circa drie weken verwaarloosbaar klein, aldus Anouk Latenstein (Amsterdam UMC) en collega’s.

lees verder