Inzicht in medicatie-uitgiftes ouderen in jaar vóór diagnose dikkedarmkanker

Het percentage ouderen dat een of meer medicatie-uitgiftes ontvangt gedurende het hele jaar voor de diagnose dikkedarmkanker, is hoger vergeleken met een controlegroep zonder kanker met vergelijkbare leeftijd en geslacht. Dit aandeel neemt verder toe tijdens de laatste drie maanden voorafgaand aan de kankerdiagnose, zo blijkt uit onderzoek van Felice van Erning (IKNL) en collega’s van onder meer MMC en PHARMO Institute. Het verhoogde medicatiegebruik bij ‘toekomstige’ patiënten is voornamelijk gerelateerd aan comorbiditeit(en), terwijl de medicatie-uitgiftes in de laatste maanden voor de kankerdiagnose voornamelijk gerelateerd lijken te zijn aan (symptoombestrijding van) dikkedarmkanker.

Het gelijktijdig gebruik van diverse medicijnen komt veel voor onder ouderen in de algemene populatie. Het doel van deze studie is inzicht te krijgen in welke medicijnen ouderen gebruiken voorafgaand aan het jaar dat de diagnose dikkedarmkanker wordt gesteld en de uitkomsten te vergelijken met een controlegroep zonder kanker. De onderzoekers verzamelden voor deze studie gegevens van patiënten met dikkedarmkanker uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) en koppelden deze aan de databank van het PHARMO Netwerk, waarin gegevens zijn opgeslagen over medicijn-uitgiftes van openbare apotheken. 

Vergelijking medicijngebruik 
In de studie worden patiënten met dikkedarmkanker met een leeftijd van 70 jaar en ouder vergeleken met een controlegroep met hetzelfde geslacht, geboortejaar en postcodegebied. De verhoudingen tussen patiënten en personen in de controlegroep werden met elkaar vergeleken, waarbij de uitgifte van één of meer geneesmiddelen (medicatie op WHO ATC-2-niveau) tijdens elk kwartaal en gedurende het hele jaar werden berekend en getest op verschillen tussen patiënten en controlepersonen.

Het percentage patiënten met één of meer recepten was het hoogst voor medicijnen tegen constipatie (patiënten 58% versus controles 10%), anti-trombotica (42% versus 33%), geneesmiddelen tegen zuurgerelateerde aandoeningen (35% versus 22%), antibacteriële middelen (34% versus 24%), medicijnen voor reguleren van het renine-angiotensinesysteem (33% versus 27%), bètablokkers (33% versus 23%), lipide-modificerende middelen (29% versus 22%), diuretica (29% versus 21%), psycholeptica (25% versus 18%) en middelen tegen bloedarmoede (23% versus 6%).

Specifieke geneesmiddelen
Het percentage patiënten dat één of meer geneesmiddelen kreeg voorgeschreven nam vanaf het eerste tot het laatste kwartaal toe voor de behandeling van constipatie (7%-53%), zuurgerelateerde aandoeningen (16%-27%), antibacteriële middelen (12%-16%), bètablokkers (26%-28%), psycholeptica (15% -19%) en medicijnen tegen bloedarmoede (6%-18%). 

De stijging van het aantal patiënten bij wie één of meer verschillende geneesmiddelen werden verstrekt, hing voornamelijk samen met comorbiditeit. Bij een toenemend aandeel van deze casussen kan volgens de onderzoekers de uitgifte van specifieke geneesmiddelen gedurende het jaar toegeschreven worden aan de (latere) incidentie van dikkedarmkanker.

Conclusies en aanbevelingen
Felice van Erning en collega’s concluderen dat deze studie aantoont dat een substantieel aandeel ouderen meer dan één medicijn krijgen voorgeschreven in het jaar voordat de diagnose dikkedarmkanker wordt gesteld. Meestal hebben deze geneesmiddelen te maken met comorbiditeit. Echter, bij een steeds groter deel van de casussen lijken deze middelen gerelateerd te zijn aan (symptoombestrijding van) de dikkedarmkanker in de maanden voordat de diagnose dikkedarmkanker is gesteld. Dit leidt tot een nog grotere complexiteit van de daarop volgende behandelingen met cytostatica en ondersteunende middelen die mogelijk ook van invloed kunnen zijn op het verdragen en het effect van deze behandelingen. 

Achtergrondinformatie over toename van het gebruik van specifieke middelen kan huisartsen en medisch specialisten aanzetten tot het verder onderzoeken van patiënten. Daarnaast doen de onderzoekers de aanbeveling om het effect van specifieke geneesmiddelen vóór diagnose op de behandeling van kanker (chirurgie, adjuvante of palliatieve chemotherapie en eventueel afwijken van richtlijnen) nader te onderzoeken, inclusief de uitkomsten van deze behandeling (dat wil zeggen complicaties, toxiciteit en overleving). 
 

  • Van Erning FN, Zanders MM, Kuiper JG, van Herk-Sukel MP, Maas HA, Vingerhoets RW, Zimmerman DD, de Feyter EP, van de Poll ME en Lemmens VE.: ‘Drug dispensings among elderly in the year before colon cancer diagnosis versus matched cancer-free controls’.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl