Gelijke proportie klierpositiviteit ondanks toename lymfeklierevaluatie

De verbeterde overleving van patiënten met coloncarcinoom kan niet zonder meer worden toegeschreven aan verhoging van het aantal onderzochte lymfeklieren bij chirurgische behandeling. Uit een studie van Felice van Erning (IKNL) en collega's blijkt namelijk dat het aandeel positieve lymfeklieren bij chirurgische behandeling van deze patiënten gelijk bleef gedurende de onderzochte periode (2000 tot 2011) ondanks toename van de lymfeklierevaluatie. 

Doel studie
Het doel van de studie was enerzijds het analyseren van trends in de tijd met betrekking tot het aantal onderzochte lymfklieren en het aandeel positieve lymfeklieren en anderzijds het onderzoeken van de impact op de overleving van patiënten met coloncarcinoom. 

Trends lymfeklierevaluatie
De studie werd uitgevoerd met gegevens van 8.616 patiënten met M0 coloncarcinoom die tussen 2000 en 2011 werden gediagnosticeerd in Zuid-Nederland. De trends in lymfeklierevaluatie en de proportie positieve klieren werden geanalyseerd. Multivariabele logistische regressie werd gebruikt om de invloed van de periode van diagnose op de adequaatheid van de lymfeklierevaluatie (≥12 lymfeklieren) en lymfeklierpositiviteit te evalueren na correctie voor patiënt- en tumorkenmerken. De ruwe 5-jaarsoverleving werd gebruikt om een schatting te maken van de ziekte-specifieke overleving.   

Over het geheel genomen nam het percentage adequaat uitgevoerde lymfeklierevaluaties toe van 13% in de periode 2000-2002 naar 59% tussen 2009-2011 (p <0,0001), terwijl het aandeel positieve lymfeklieren gelijk bleef over de gehele studieperiode (ongeveer 35%). 

Latere periodes
Bij patiënten die in latere periodes waren gediagnosticeerd, was het meer waarschijnlijk dat een adequate lymfeklierevaluatie plaatsvond (gecorrigeerde odds ratio (OR) 2009-2011 versus 2000-2002 9,8; 95% betrouwbaarheidsinterval (CI) 8,3-11,6). Echter, met betrekking tot de kans op lymfeklierpositiviteit bleek er geen verschil tussen de onderzochte diagnoseperiodes.

Het relatieve overlijdensrisico was onafhankelijk gecorreleerd aan het aantal onderzochte lymfklieren (1-8 LNs versus ≥12 LNs, N0: 2.2, 95% CI 1.7-2.9; N+: 1.7, 95% CI 1.4-2.0) en periode van diagnose (2009-2011 versus 2000-2002, alleen N+: 0.8, 95% CI 0.6-1.0). 

Aantal positieve klieren
Volgens de onderzoekers is het mogelijk niet realistisch om een lymfeklierevaluatie uitsluitend adequaat te noemen wanneer er ≥12 lymfeklieren zijn onderzocht. Diverse, recente studies laten zien dat een kleiner aantal lymfeklieren een verminderde immuunrespons reflecteren. Hoewel het aantal onderzochte lymfeklieren een prognostische factor is, betekent dit nog niet dat het ook een voorspellende factor is. Vooralsnog ondergaat een deel van de patiënten met een inadequate lymfeklierevaluatie adjuvante chemotherapie, zodat in principe een grote reductie van chemotherapie gerelateerde bijwerkingen en kosten bereikt zou kunnen worden door bij een hoger percentage patiënten een voldoende aantal lymfklieren te onderzoeken.

Aangezien uit deze studie blijkt dat het percentage positieve lymfeklieren niet is gewijzigd ondanks een sterke toename van het aantal onderzochte lymfeklieren, is het volgens Felice van Erning en collega's belangrijk om de gevolgen van niet-verwijderde, positieve lymfeklieren te overwegen voor de prognose van de patiënt. De hypothese dat positieve lymfeklieren niet metastaseren naar verder weg gelegen organen wordt in toenemende mate ondersteund door ‘whole genome sequencing' waaruit blijkt dat positieve lymfeklieren en afstandsmetastasen inderdaad twee onafhankelijke effecten zijn. 

Conclusie
De eindconclusie van de onderzoekers luidt dat de reden voor de toegenomen overleving van patiënten met dikkedarmkanker sinds het verhogen van het aantal verwijderde lymfeklieren niet zonder meer kan worden verklaard door eerdere onderstagering, aangezien het aandeel positieve lymfeklieren tijdens de onderzoeksperiode constant bleef. De onderzoekers veronderstellen dat het aantal lymfeklieren een reflectie is van immuunrespons en via deze weg de overleving van patiënten beïnvloedt. 

  • F.N. van Erning, R.M.P.H. Crolla, H.J.T. Rutten, L.V. Beerepoot, J.H.J.M. van Krieken, V.E.P.P. Lemmens: ‘No change in lymph node positivity rate despite increased lymph node yield and improved survival in colon cancer'. 

Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl

Gerelateerd nieuws

Geen verschillen overleving na CRS + HIPEC met mitomycin C of oxaliplatin

Geen verschillen overleving na CRS + HIPEC met mitomycin C of oxaliplatin

Welke medicatie is beter bij cytoreductieve chirurgie en HIPEC-behandeling bij patiënten met colorectale synchrone peritoneale metastasen, mitomycine C of oxaliplatin? Checca Bakkers (Catharina Ziekenhuis, Eindhoven) en collega’s concluderen op basis van NKR-data dat er geen significante verschillen zijn in de langetermijnoverleving na HIPEC met mitomycine C of oxaliplatin. Een unieke studie naar wereldwijd de meest gebruikte medicatie, mede mogelijk doordat alle centra in Nederland hetzelfde behandelprotocol hanteren.

lees verder

Studie naar relevantie histologische subtypen op prognose appendixcarcinoom

Pathologisch onderzoek

Bij patiënten met een locoregionaal of niet naar het buikvlies gemetastaseerd appendixadenocarcinoom heeft het histologisch subtype van de tumor géén invloed op de prognose. Echter, bij patiënten met peritoneale metastasen is het mucineus subtype wél een gunstige prognostische factor ten opzichte van patiënten met het een niet-mucineus adenocarcinoom. Dat blijkt uit onderzoek van Laura Legué (Catharina Ziekenhuis, Eindhoven & IKNL) en collega’s. Deze uitkomsten bevestigen dat mucineuze en niet-mucineuze adenocarcinomen in de appendix verschillend zijn als het gaat om prognose en behandelmogelijkheden.

lees verder