Studies met NKR-data op Dutch Hematology Congress
Op het 14e Dutch Hematology Congress werden een aantal studies gepresenteerd op basis van NKR-data. Uit studies naar CML, PCNSL en cHL blijkt dat behandelplannen die betere perspectieven bieden voor jongere patiëntgroepen niet altijd betere resultaten opleveren voor oudere patiëntgroepen. Onderzoek naar FL wijst erop dat patiënten die eerder kanker gehad hebben, meer kans hebben op tweede primaire maligniteiten. Een laatste onderzoek biedt inzichten over prognosticatie en eerstelijnsbehandeling bij CLL. In dit artikel vindt u details over deze vijf onderzoeken.
TKI en oudere CML-patiënten
Het gebruik van tyrosinekinaseinhibitors (TKI’s) in de behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML) lijkt een positieve invloed te hebben op de relatieve overleving van patiënten, al blijkt dit minder het geval te zijn voor patiënten boven de 70 jaar, zo blijkt uit het onderzoek wat door Dr. Geneviève Ector van het Radboudumc gepresenteerd werd tijdens de eerste klinische abstractsessie van het congres. De komst van TKI’s in 2001 heeft de behandeling van CML gerevolutioneerd, maar omdat oudere patiënten vaak worden uitgesloten voor deelname in fase 3-trials die leiden tot het goedkeuren van medicatie, was het tot heden vrijwel onbekend of TKI’s ook een positieve impact hadden op de behandeling van oudere CML-patiënten. Daarom hebben Ector en collega’s gekeken naar trends in de behandeling en de 5-jaars relatieve overleving van oudere CML-patiënten (≥70 jaar) over een periode van 28 jaar.
Het bleek dat het percentage van behandelde patiënten omhoog ging, waarbij een overgroot gedeelte van de patiënten vanaf 2007 ook met TKI’s werd behandeld (er is geen data beschikbaar over het gebruik van TKI bij deze patiëntengroep voor 2007). In de periode 2014-2017 werd zelfs 94% van de patiënten behandeld met TKI’s. De 5-jaars relatieve overleving steeg significant, maar die stijging was minder voor patiënten ouder dan 75. Hoewel er dus een verbetering is, blijft er bij CML-patiënten ouder dan 70 een verhoogde mortaliteit ten opzichte van jongere leeftijdsgroepen. Ector en collega’s raden daarom meer onderzoek aan naar het verlagen van de mortaliteit bij deze oudere patiëntengroep.
Primaire behandeling en overleving oudere PCNSL-patiënten
De algemene overleving van primair centraal zenuwstelsellymfoom (PCNSL)-patiënten boven de 70 blijft in de praktijk onverminderd slecht, aldus eerder onderzoek door Matthijs van der Meulen en collega’s wat door Dr. Avinesh Dinmohamed tijdens de eerste klinische abstractsessie van het congres gepresenteerd werd. In een aansluitende nieuwe studie keken de onderzoekers specifiek naar hoe de primaire behandeling bijdraagt aan de algemene overleving van PCNSL-patiënten van 70 jaar en ouder. Daar is weinig over bekend, omdat er niet veel onderzoeken naar oudere patiënten wordt gedaan. De studie behelst patiënten die tussen 2014 en 2017 met PCNSL gediagnosticeerd werden, waarbij de overleving bij follow-up tot en met februari 2019 is bekeken. Hun studie wijst er wel op dat methotrexaat (MTX)-gebaseerde behandelplannen de beste uitkomst leveren voor die patiënten die fit genoeg zijn om dergelijke behandelingen te ondergaan. Van der Meulen en collega’s achten meer interventiestudies nodig die kijken naar welke oudere patiënten baat hebben bij intensieve of minder intensieve chemotherapieën.
Uit de resultaten kwam naar voren dat hoe ouder patiënten waren, hoe minder vaak ze behandeld werden met chemotherapie. Bijna alle patiënten in de studie die behandeld werden met chemotherapie kregen ofwel MTX monotherapie toegediend, of een verscheidenheid aan MTX-gebaseerde behandelplannen. Gedurende de follow-up overleed 81% van de patiënten. De mediane algemene overleving (mOS) van patiënten was 4,1 maanden. De mOS van patiënten die chemotherapie kregen was 16.3 maanden, bij patiënten die alleen radiotherapie kregen was de mOS 7,7 maanden en patiënten die alleen ondersteunende zorg kregen was de mOS 1,3 maanden. De primaire behandeling was de enige variabele die samenhing met de algemene overleving. Geslacht, leeftijd, eerdere maligniteiten en het krijgen van rituximab leken geen invloed te hebben. Lees meer over dit onderzoek.
Behandeling en overleving bij klassiek hodgkinlymfoom
Met de vooruitgang van behandelingen voor klassiek hodgkinlymfoom (cHL) is er stijgende lijn te zien in de overleving van cHL-patiënten over de tijd, al is bij patiëntgroep boven de 60 jaar nog steeds een aanzienlijk verhoogde sterfte te zien. Er is dus een noodzaak voor nieuwe behandelingsstrategieën voor oudere patiënten. Dat is de conclusie van het onderzoek dat Julia Driessen presenteerde in de laatste klinische abstractsessie van het congres. De behandeling van cHL heeft sinds de jaren 70 grote ontwikkelingen doorgemaakt. Het was echter tot nu vrijwel niet duidelijk hoe deze vooruitgang de populatie-overleving van cHL-patiënten beïnvloed heeft, dus hebben Driessen en collega’s gekeken naar de trends in primaire behandelingen en overleving van cHL-patiënten tussen 1989 en 2017, waarbij de overleving bij follow-up tot februari 2019 is bekeken.
De resultaten lieten zien dat de 5-jaars relatieve overleving significant toenam bij patiënten onder de 60 jaar, in alle stadia. De overleving bij patiënten boven de 60 bleef onveranderd over de gehele studieperiode. In het algemeen was er een lagere sterfte bij patiënten die tussen 2010 en 2017 gediagnosticeerd waren ten opzichte van patiënten die tussen 2000 en 2009 gediagnosticeerd waren. Driessen en collega’s vermoeden dat deze afname van sterfte samen zou kunnen hangen met de vooruitgangen in (risicoaangepaste) therapieën en verbeterde ondersteunende zorg. Lees meer over dit onderzoek.
Ontwikkeling SPM bij folliculair lymfoompatiënten
Folliculair lymfoom- (FL) patiënten die eerder kanker hebben gehad, hebben meer kans op het ontwikkelen van tweede primaire maligniteiten (SPM) ten opzichte van FL-patiënten die geen kanker in de voorgeschiedenis hebben en dit is mede therapie-gerelateerd. Dat concluderen Manette Dinnessen en collega’s in het onderzoek dat Dinnessen zelf presenteerde tijdens de laatste klinische abstractsessie van het congres. In een eerdere studie werd een primaire maligniteitsdiagnose (PMD) – een potentiële proxy voor genetische aanleg voor kanker – geassocieerd met de ontwikkeling van SPMs en sterfte na de diagnose multipele myeloom. Dinnessen en collega’s onderzochten daarom of er bij patiënten met FL eenzelfde associatie bestond. Om dit te onderzoeken hebben ze alle volwassen FL-patiënten die tussen 1994 en 2012 gediagnosticeerd zijn bekeken, met overleving bij follow-up tot en met 2016. Daarbij identificeerden de onderzoekers maligniteiten vooraf en na FL in de NKR (met uitzondering van basaalcelcarcinoom), waarbij ze FL-patiënten met gelijktijdige maligniteiten buiten beschouwing lieten.
De resultaten van model 1, waarbij het wel of niet hebben van een PMD de binaire variabele was, lieten zien dat dat een PMD geassocieerd werd met een hogere incidentie van SPMs. Subgroepanalyses toonden een hogere incidentie aan van carcinomen in luchtwegen en plaveiselcelcarcinoom. De resultaten van model 2, waarbij patiënten geclassificeerd werden volgens het wel of niet krijgen van chemo- en/of radiotherapie, lieten zien dat alleen patiënten met een PMD die behandeld waren met chemo- en of radiotherapie een statistische hogere kans hadden op het ontwikkelen van SPMs in vergelijking met patiënten zonder PMD. Voorts wees een Cox-regressie-analyse er op dat patiënten met een PMD een grotere kans hadden om te overlijden in vergelijking met patiënten zonder PMD. Dit was in het bijzonder het geval voor patiënten die behandeld waren met chemo- en/of radiotherapie. Lees meer over dit onderzoek.
Prognosticatie en eerstelijnsbehandeling bij CLL-patiënten
Patiënten met vroegstadium chronische lymfatische leukemie (CLL) ondervinden geen overmatige sterfte binnen drie jaar na diagnose, terwijl laatstadium CLL-patiënt wel overmatige sterfte ondervinden. Dat zijn de conclusies die Lina van der Straten en collega’s trekken op basis van hun onderzoek naar prognosticatie en eerstelijnbehandeling bij CLL-patiënten, wat van der Straten tijdens de laatste abstractiesessie van het congers presenteerde. Het blijkt ook dat de meeste patiënten die eerstelijnstherapie krijgen ook cytogenetische tests ondergingen. Tot op heden was het op populatieniveau vrijwel onbekend hoe prognosticatie en eerstelijnsbehandelingen werd toegepast bij CLL-patiënten. Om daar zicht op te krijgen, hebben van der Straten en collega’s gekeken naar alle CLL-patiënten die tussen 2014 en 2017 gediagnosticeerd zijn, met overleving bij follow-up tot 2019. Daarbij is gekeken naar verschillende factoren en hun relatie tot cytogenetisch testen en eerstelijnsbehandeling. De onderzoekers hebben ook de relatieve overleving berekend om de oversterfte volgens de Raistadiëring te bekijken.
De resultaten gaven aan dat 20% van de patiënten in het onderzoek eerstelijnsbehandeling onderging en dat 28% cytogenetisch getest werd. Het bleek ook dat hoe ouder patiënten waren, hoe minder vaak ze cytogenetisch getest werden. Daarentegen werden patiënten juist vaker getest als ze in een academisch ziekenhuis gediagnosticeerd of begeleid werden, of bij een Rai-stadium boven 1. Patiënten met een Rai-stadium boven 1 en patiënten die cytogenetisch getest waren ondergingen vaker een eerstelijnsbehandeling. De relatieve overleving van patiënten met laag- en intermediair-risico Rai over drie jaar was bijna 100%, maar bij patiënten met hoog-risico Rai was dat 75%. Van der Straten en collega’s geven naar aanleiding van dit onderzoek aan dat population-based registraties behulpzame instrumenten zijn om te zien of er aan de richtlijnen gehouden wordt, om informatie te geven over hoe behandeling in de praktijk eruit ziet en om de prognostische waarde van stadiëringsystemen op populatieniveau te evalueren. Lees meer over dit onderzoek.
Benieuwd naar meer onderzoek?
Kijk dan op onze pagina waar je diverse (recente) hemato-oncologische onderzoeken op basis van NKR-data kan vinden.