Minder dan 5% stadium IIIA NSCLC-patiënten kreeg neoadjuvante therapie
Tussen 2010 en 2016 werd slechts 4,5% van de patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker (NSCLC) geselecteerd voor behandeling met neoadjuvante therapie gevolgd door een chirurgische resectie. Dat blijkt uit onderzoek van Pieter Joosten, Koen Hartemink (NKI-AvL) en collega’s. De absolute 5-jaarsoverleving van deze patiënten lag boven de 50%, wat relatief hoog is in vergelijking met recente fase-III-trials. In verband met mogelijke overstadiëring wordt overschatting niet uitgesloten.
Definitieve chemoradiotherapie is de belangrijkste behandelstrategie voor patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker (NSCLC); patiënten met stadium cT3N1 of CT4N0-1 komen in aanmerking voor chirurgie en patiënten met potentieel resectabel stadium IIIA (N2) zijn kandidaat voor neoadjuvante therapie gevolgd door resectie. In deze studie zijn behandelpatronen en uitkomsten van behandeling geëvalueerd bij patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker in Nederland.
Studieopzet
De onderzoekers verzamelden gegevens over primaire behandeling van patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker die tussen 2010 en 2016 zijn gediagnosticeerd en opgenomen in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De patiëntkenmerken werden ingedeeld in categorieën waarna de 5-jaarsoverleving werd berekend. In totaal werden de gegevens van 9.591 patiënten geïncludeerd in de studie.
Resultaten
Van de geïncludeerde patiënten kreeg 41% een behandeling met chemoradiotherapie, 12% werd direct geopereerd en slechts 4,5% (428 patiënten) kreeg een neoadjuvante behandeling gevolgd door resectie. De absolute 5-jaarsoverleving na chemoradiotherapie was 26%, na primaire chirurgie 40% en 54% na neoadjuvante behandeling gevolgd door resectie. Bij 54% van de patiënten was er overeenkomst tussen het klinisch en postoperatief pathologisch TNM-stadium.
Overstadiëring werd waargenomen bij 42% van de patiënten na directe chirurgie zonder neoadjuvante therapie. De onderzoekers nemen aan dat chirurgie op voorhand vaker voorkwam bij patiënten met ‘onzeker’ stadium N2 of T3 wat het hoge percentage overstadiëring kan verklaren. Vergeleken met de klinische stadiëring voorafgaand aan de behandeling, werd stadiumreductie waargenomen bij 76% van de patiënten na neoadjuvante chemoradiotherapie en bij 68% van de patiënten na chemotherapie.
Conclusie en aanbevelingen
Pieter Joosten en collega’s concluderen dat tussen 2010 en 2016 slechts 4,5% van de patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker werd geselecteerd voor neoadjuvante therapie gevolgd door chirurgische resectie. De absolute 5-jaarsoverleving van deze patiënten lag boven de 50%, wat relatief hoog is vergeleken met recente fase-III-trials.
In eerdere studies is gesuggereerd dat met accurate stadiëring geselecteerde patiënten met stadium IIIA niet-kleincellige longkanker baat kunnen hebben bij een resectie na neoadjuvante therapie. Patiënten die behandeld waren met neoadjuvante chemoradiotherapie vertoonden vaker een volledige respons dan patiënten die behandeld waren met neoadjuvante chemotherapie.
- Joosten PJM1, Damhuis RAM2, van Diessen JNA3, de Langen JA4, Belderbos JSA3, Smit EF4, Klomp HM1, Veenhof AAFA1, Hartemink KJ1. Results of neoadjuvant chemo(radio)therapy and resection for stage IIIA non-small cell lung cancer in The Netherlands. Acta Oncol. 2020 Apr 29:1-5.
- Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl