Vrouwen met blaaskanker: slechtere overleving in eerste twee jaar na diagnose
Vrouwen met blaaskanker hebben, vergeleken met mannen, in de eerste twee jaar na diagnose een slechtere overleving. In de jaren daarna is de overleving van mannen en vrouwen met blaaskanker vrijwel gelijk. Dat blijkt uit onderzoek van Anke Richters (IKNL) en collega’s met gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Deze bevinding kan belangrijke gevolgen hebben voor de klinische praktijk; in de toekomst zou een meer invasieve behandeling en neo-adjuvante therapie overwogen kunnen worden bij vrouwen met blaaskanker.
In diverse studies is aangetoond dat vrouwen met blaaskanker een minder gunstige overleving hebben dan mannen. Hoewel hiervoor verschillende oorzaken bekend zijn, waaronder hormonale en anatomische verschillen, en een langere tijd tussen symptomen en diagnose, is een deel van dit verschil in overleving nog niet opgehelderd. In de meeste publicaties wordt verondersteld dat de geslachtsspecifieke sterfte in de loop van de tijd constant is. Dit kan leiden tot onnauwkeurige schattingen tijdens de follow-up. Anke Richters (IKNL) en collega’s hebben daarom onderzoek gedaan naar de geslachtsspecifieke oversterfte en variatie in sterfte bij patiënten met blaaskanker tijdens de follow-up.
Oversterfte bij vrouwen
Voor deze observationele cohortstudie is gebruik gemaakt van gegevens van ruim 24.000 patiënten uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die tussen 2003 en 2012 zijn gediagnosticeerd met invasief blaaskanker (histologisch stadium ≥T1) en een follow-up tot januari 2018. Uit de analyses komt naar voren dat vrouwelijke patiënten circa een kwart uitmaken van dit cohort, een hoger klinisch TNM-stadium hadden bij diagnose en bij hen ook vaker sprake was van een niet-urotheliale tumorhistologie.
De verhoudingen in oversterfte tussen mannen en vrouwen waren niet constant in de tijd. Bij vrouwen was de oversterfte in de eerste twee jaar na diagnose hoger dan bij mannen, maar in de jaren daarna was deze bij vrouwen iets lager. Dit gold eveneens voor subgroepen patiënten met van spierinvasieve en niet-spierinvasieve blaaskanker. Uit de analyses blijkt verder dat de verschillen bij diagnose, zoals leeftijd, TNM-stadium en histologie, slechts een gedeeltelijke verklaring zijn voor de sterfteverschillen bij vrouwen en mannen.
Impact klinische praktijk
De onderzoekers komen op basis van deze analyses tot de conclusie dat de veronderstelde risico’s leiden tot een ónderschatting van de sterfte bij vrouwen met blaaskanker in de eerste twee jaar na diagnose en een óverschatting in de daarop volgende jaren wanneer de sterfte vergelijkbaar is voor vrouwen en mannen. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de klinische praktijk. Artsen zouden de initieel slechtere uitkomsten van vrouwen met blaaskanker moeten meenemen in hun overwegingen als het gaat om prognose en behandelingsopties, bijvoorbeeld door een meer invasieve behandeling en neo-adjuvante therapie te overwegen bij vrouwen met blaaskanker.
Volgens de onderzoekers wijzen de bevindingen in dit onderzoek ook op een mogelijk onderliggend mechanisme van micrometastasen. Dit rechtvaardigt nadere evaluatie van de geslachtsspecifieke effectiviteit van klinische behandelingen in gerandomiseerde trials. In trials die tot dusver zijn uitgevoerd, is geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat neo-adjuvante behandeling mogelijk anders werkt bij vrouwen dan bij mannen. Daar komt bij dat vrouwen vaak ondervertegenwoordigd zijn in dergelijke trials.
- Aan dit onderzoek werkten mee: A. Richters, P.W. Dickman, J.A. Witjes, J.L. Boormans, L.A.L.M. Kiemeney, en K.K.H. Aben.