Behandelvoorkeur bepalen met histologie ongewis bij vroege longkanker

Informatie over het histologische type lijkt geen geschikte parameter om de behandelvoorkeur te bepalen bij vroege stadia van longcarcinoom. Dat schrijven Max Dahele (VUmc) en Ronald Damhuis (IKNL) in een redactionele bijdrage in Journal of Thoracic Oncology. De tumorgrootte heeft, ongeacht de behandeling, de belangrijkste invloed op de overleving. Daarnaast kunnen andere determinanten, zoals tumorlocatie, de uitkomsten selectief beïnvloeden. Volgens de auteurs kunnen met vergelijkende effectiviteitsstudies wellicht relevante subgroepen worden opgespoord, maar dit vergt nader onderzoek.

Dahele en Damhuis schrijven in Journal of Thoracic Oncology dat zij met belangstelling het artikel van Woody et al. hebben gelezen gebaseerd op een cohort patiënten met T1-3N0M0 longkanker afkomstig uit één ziekenhuis die behandeld zijn met stereotactische radiotherapie (SBRT). Woody et al. meldden dat het histologisch bevestigde plaveiselcelcarcinoom de sterkste voorspeller was voor het optreden van een lokaal recidief binnen drie jaar (18,9%).

Indien deze bevinding robuust is, kan dit invloed hebben op diagnose, behandeling, follow-up en behandelvoorkeuren van potentieel operabele patiënten die stereotactische radiotherapie overwegen. Dit is relevant, omdat het debat over stereotactische radiotherapie bij chirurgisch behandelbare patiënten voortduurt en tot op heden is gepresenteerd als een keuze tussen radiotherapie en chirurgie, zonder onderscheid te maken tussen specifieke subgroepen van patiënten.

Onderzoek met NKR-data
Met deze informatie in het achterhoofd hebben beide auteurs, na goedkeuring door de Commissie van Toezicht voor de NKR, 5.204 patiënten kunnen identificeren in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die vanaf 2010 tot 2014 stereotactische radiotherapie kregen (n = 1.071) of een lobectomie (n = 4.133) als behandeling van stadium I adenocarcinoom of plaveiselcarcinoom (volgens 7e TNM-classificatie). Met deze data werd de relatie geanalyseerd tussen het histologisch type van de tumor, stadium, behandeling en algemene overleving.

Hoewel de representativiteit van deze data hoog was, kenden de gebruikte NKR-data toch beperkingen, waaronder het ontbreken van informatie over het type recidief of de oorzaak van overlijden. Ook ontbraken specifieke details van de patiënten, zoals eventuele aanwezigheid van comorbiditeiten. Stereotactische radiotherapie voor longkankerpatiënten was in heel Nederland beschikbaar gedurende deze periode en gold als standaardbehandeling voor perifere tumoren.

Overleving
Bij patiënten met adenocarcinoom lag de 3-jaarsoverleving voor stadium T1A, T1B en T2A op respectievelijk 58%, 53% en 49% na stereotactische radiotherapie en op 83%, 79% en 68% na lobectomie. Voor patiënten met plaveiselcarcinoom was de 3-jaarsoverleving 57%, 49% en 40% na stereotactische radiotherapie en 77%, 76% en 70% na lobectomie.

Bij stereotactische behandeling van patiënten (mediane leeftijd 74 jaar) bestond geen significante samenhang tussen histologisch type en algemene overleving, na stratificatie voor het tumorstadium (p = 0,10). Patiënten die een lobectomie kregen (mediane leeftijd 66 jaar) hadden een marginaal betere overleving voor adenocarcinoom (p = 0,001). Voor zowel stereotactische radiotherapie als lobectomie namen de overlevingskansen op vergelijkbare wijze af bij een oplopend tumorstadium.

Vergelijking behandelopties
Een directe vergelijking tussen de behandelopties was niet haalbaar, vanwege duidelijke variatie in patiëntkenmerken. Volgens Dahele en Damhuis is het twijfelachtig of het histologische type een rol moet spelen bij de behandelkeuze bij operabele patiënten. Lokale recidieven komen ogenschijnlijk vaker voor bij patiënten met plaveiselcarcinoom, ongeacht de behandeling, maar het lijkt erop dat algemene overlevingskansen van deze patiënten niet echt worden beïnvloed.

De tumorgrootte heeft de belangrijkste invloed op de overleving, ongeacht de behandeling. Maar ook andere determinanten zoals tumorlocatie kunnen de uitkomsten selectief beïnvloeden. Hoewel de selectiecriteria voor optimale behandeling idealiter getoetst worden via gerandomiseerde trials, zouden deze qua omvang zeer groot moeten zijn om vergelijkingen tussen subgroepen mogelijk te maken. De kans dat dit praktisch haalbaar is, lijkt onwaarschijnlijk. 

Effectiviteitsstudies
Met vergelijkende effectiviteitsstudies kunnen wellicht relevante subgroepen worden opgespoord, maar hiervoor is informatie nodig over recidieven en doodsoorzaak om patiënten uit te sluiten die overlijden ten gevolge van niet-kankergerelateerde oorzaken. Ondanks het bestaande gebrek aan betrouwbare gegevens, lijken nieuwe bevindingen, waaronder die van Woody et al., een rol te kunnen gaan spelen bij een meer gepersonaliseerde benadering van patiënten met longkanker.

  • Dahele M, Damhuis R. ‘The Relationship between Histology, Stage, and Type of Treatment in Patients with Early-Stage Lung Cancer.’ Journal of Thoracic Oncology 2017 May;12(5):e58-e59.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl