Besluitvorming bij ouderen met dikkedarmkanker vergt specifieke kennis

Medisch-oncologen die adjuvante chemotherapie voorschrijven aan oudere patiënten met stadium III dikkedarmkanker hanteren hierbij schema’s die in lijn liggen met de klinische richtlijnen. De variatie in motieven om bijvoorbeeld niet te verwijzen of niet te behandelen of een consult aan te vragen bij een geriater, duiden echter op een hoge mate van complexiteit rond de besluitvorming en onderstrepen de behoefte aan specifieke kennis. Volgens Felice van Erning (IKNL) en collega’s is het daarom belangrijk dat oudere patiënten, met of zonder comorbiditeit, worden verwezen naar een medisch-oncoloog en dat bij twijfel een geriater wordt geraadpleegd.

Het doel van deze studie is om arts-gerelateerde factoren te identificeren die een rol kunnen spelen bij de besluitvorming voor het toepassen van adjuvante chemotherapie bij patiënten met stadium III dikkedarmkanker in de leeftijd van 75 jaar of ouder. Zorgverleners (21 chirurgen en 15 medisch-oncologen) in tien ziekenhuizen kregen een uitnodiging voor het invullen van een korte vragenlijst (inclusief meerkeuzevragen) over hun motieven voor het niet verwijzen voor, of niet behandelen met chemotherapie, consultatie van geriaters, keuze voor chemotherapieschema's en een open vraag over de verdraagbaarheid van chemotherapie.

Motieven rond besluitvorming 
In totaal stuurden 29 medisch specialisten (respons 81%) een ingevulde vragenlijst retour. De vaakst gemelde motieven voor het niet verwijzen voor of niet behandelen met adjuvante chemotherapie waren comorbiditeit / slechte algemene gezondheidstoestand van de patiënt, chirurgische complicaties en weigeren van de aangeboden behandeling door patiënt of familie. 39 procent van de chirurgen en 55 procent van de medisch-oncologen gaf aan dat zij een geriater hadden geraadpleegd bij 2 tot 30 procent van hun beslissingen.

Medisch-oncologen rapporteerden dat zij een combinatietherapie bestaande uit capecitabine en oxaliplatin (capox) en de monotherapie capecitabine het meest frequent voorschreven. Factoren die van invloed waren op de beslissing voor het geven van een monotherapie dan wel combinatietherapie waren: algemene gezondheidstoestand van de patiënt en toxiciteitsprofiel van de chemotherapeutica. In het algemeen definieerden oncologen een graad ≤2 toxiciteit als aanvaardbaar met uitzondering van neuropathie, waarbij slechts graad ≤1 aanvaard werd geacht.

Behoefte specifieke kennis 
Felice van Erning en collega’s concluderen dat medisch-oncologen die adjuvante chemotherapie voorschrijven aan oudere patiënten met stadium III dikkedarmkanker de chemotherapieschema’s gebruiken die in lijn zijn met de klinische richtlijnen. Ook zijn ze het eens over een aanvaardbaar niveau van toxiciteit. Echter, de waargenomen variatie tussen chirurgen en medisch-oncologen als het gaat om motieven voor het niet verwijzen danwel niet behandelen en het raadplegen van geriaters, duidt op de complexiteit van de besluitvorming en de behoefte aan specifieke kennis rond het toepassen van adjuvante chemotherapie bij oudere patiënten met stadium III darmkanker.

De onderzoekers zijn van mening dat iedere oudere patiënt, met of zonder comorbiditeit, verwezen moet worden naar een medisch-oncoloog om voldoende informatie te ontvangen over de voor- en nadelen van adjuvante chemotherapie om tot een goed geïnformeerde beslissing te komen. Indien er twijfel bestaat over de vitaliteit of het stellen van doelen bij individuele patiënten, verdient het volgens de onderzoekers de voorkeur een geriater te raadplegen.

  • FN van Erning FN, ML Janssen-Heijnen, GJ Creemers, HF Pruijt, HA Maas, VE Lemmens: ‘Deciding on adjuvant chemotherapy for elderly stage III colon cancer patients: ‘A qualitative insight into the perspectives of surgeons and medical oncologists’. * Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl