Zorg voor patiënten met primaire leverkanker in Nederland nog te versnipperd
In de afgelopen tien jaar hebben steeds meer ziekenhuizen zorg geleverd aan patiënten met primaire leverkanker, zo blijkt uit cijfers uit onze Nederlandse Kankerregistratie. Deze trend staat haaks op het advies in de nieuwe Nederlandse richtlijn om de zorg aan patiënten met primaire leverkanker te concentreren in gespecialiseerde ziekenhuizen.
Primaire leverkanker, kanker die in de lever zelf ontstaat, komt in Nederland ongeveer 400 keer per jaar voor (ter vergelijking: ruim 13.000 nieuwe patiënten met darmkanker per jaar) en dat aantal neemt de laatste jaren toe. Ondanks de ontwikkeling van nieuwe behandelingen voor primaire leverkanker blijft de prognose slecht: krap 15% is na vijf jaar nog in leven (ter vergelijking: bij darmkanker is dit 60%). Doordat de meeste patiënten behalve leverkanker ook een onderliggende chronische leverziekte hebben, is de behandeling vaak ingewikkeld. In 2013 is er daarom een eerste Nederlandse richtlijn voor primaire leverkanker verschenen. Gezien het kleine aantal patiënten met primaire leverkanker in Nederland en toenemende behandelmogelijkheden adviseert de richtlijn om de zorg in gespecialiseerde ziekenhuizen te verlenen.
De zorg voor patiënten met primaire leverkanker in de afgelopen tien jaar is nu in kaart gebracht op basis van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie. Deze gegevens hebben Suzanne van Meer, Karel van Erpecum, Janina Schrier, Cees Verhoef, Joanne Verheij, Robert de Man en Lydia van der Geest gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde onder de titel ‘Hepatocellulair carcinoom: diagnostiek en behandeling’. Anders dan het advies van de richtlijn om de zorg te concentreren in gespecialiseerde centra hebben de afgelopen jaren juist steeds meer Nederlandse ziekenhuizen zorg geleverd aan patiënten met primaire leverkanker. Dit heeft tot gevolg gehad dat het aantal behandelde patiënten per ziekenhuis erg laag is (vaak minder dan één patiënt per jaar). En hoewel de meeste patiënten nog steeds in universitaire ziekenhuizen zijn behandeld, is het aandeel van universitaire ziekenhuizen in de zorg voor deze patiëntgroep duidelijk afgenomen. Ook is er variatie in de uitgevoerde behandelingen tussen de regio’s. Met name ‘nieuwere’ behandelingen, zoals radiofrequente ablatie en transarteriële chemo-embolisatie, worden in sommige regio’s vaker of juist minder vaak uitgevoerd dan elders.
Voor verschillende soorten kanker is aangetoond dat het type ziekenhuis en het patiëntvolume een duidelijke relatie hebben met het resultaat van de behandeling. Na concentratie van bijvoorbeeld operaties voor slokdarm- en alvleesklierkanker in Nederland zijn de overlevingskansen van deze patiëntengroepen gestegen. Voor kankersoorten met nog kleinere aantallen is tot nu toe minder aandacht geweest. Geopereerde patiënten met primaire leverkanker blijken nu in een niet-universitair ziekenhuis een hogere sterfte binnen 30 dagen na operatie en op langere termijn te kennen dan degenen die geopereerd zijn in een universitair ziekenhuis. Hoewel rekening is gehouden met belangrijke prognostische factoren zoals leeftijd en uitgebreidheid van de kanker, kunnen verschillen tussen patiënten in universitaire en niet-universitaire ziekenhuizen - als verklaring voor deze bevindingen - niet helemaal worden uitgesloten.
Om de overlevingskansen voor patiënten met primaire leverkanker te verbeteren is het nodig om, op basis van geavanceerd diagnostisch onderzoek, een goede afweging te maken van de toenemende behandelmogelijkheden. De richtlijnwerkgroep adviseert de zorg voor patiënten met primaire leverkanker verder te concentreren in expertisecentra.