Betere overleving maagkanker na R1-resectie mét adjuvante chemoradiatie
Patiënten met maagkanker die na een R1-resectie een adjuvante behandeling ondergaan met chemoradiotherapie, hebben betere overlevingskansen dan patiënten die geen aanvullende therapie kregen na de operatie. Uit onderzoek van Jurriën Stiekema (NKI-AVL) en collega’s blijkt namelijk dat adjuvante chemoradiotherapie een onafhankelijke, prognostische factor is voor toename van de totale overleving (overall survival) van deze patiënten. De resultaten van deze studie zijn recent verschenen in Annals of Surgical Oncology.
Het doel van deze studie was om de effecten van adjuvante chemoradiotherapie (CRT) te onderzoeken op de overleving van patiënten met niet-gemetastaseerde maagkanker die een R1-resectie hebben ondergaan. De onderzoekers onderzochten aan de hand van gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) de overlevingskansen van patiënten die na een R1-maagkankerresectie geen adjuvante chemoradiotherapie kregen toegediend en vergeleken deze met de overleving van patiënten die na resectie adjuvante chemoradiotherapie ontvingen in het NKI-AVL in Amsterdam.
Wel of geen adjuvante chemoradiotherapie
De toegepaste adjuvante chemoradiotherapie bestond uit een combinatie van radiotherapie (45 Gy) met gelijktijdige toediening van chemotherapie gebaseerd op cisplatine of 5-fluorouracil. De invloed van de chemoradiotherapie op de totale overleving werd beoordeeld met behulp van multivariabele Cox-regressie en gestratificeerde propensity score analyses. Geïncludeerd werden alle patiënten die tussen 2002 en 2011 een resectie ondergingen. De groep bestond uit 409 patiënten met maagkanker die een R1-resectie hadden ondergaan, van wie 40 patiënten adjuvante chemoradiotherapie kregen toegediend en 369 geen adjuvante chemoradiatie kregen.
In de groep die géén adjuvante chemoradiotherapie ontving, was de mediane leeftijd hoger (70 versus 57 jaar; p < 0,001) en het percentage patiënten met een diffuus type tumor was lager (43 versus 80%, p < 0,001). Er waren geen significante verschillen in pathologische T en N-classificatie. Wel was er een significant verschil in mediane totale overleving tussen de niet-CRT en de CRT-groep (13 versus 24 maanden, p = 0,003).
Onafhankelijke, prognostische factor
Uit de multivariate analyse kwam naar voren dat adjuvante chemoradiotherapie een onafhankelijke, prognostische factor is voor een verbeterde totale overleving (hazard ratio 0,54, 95% betrouwbaarheidsinterval 0,35– 0,84). Dit effect van chemoradiotherapie werd verder ondersteund door de uitgevoerde propensity score analyse. Jurriën Stiekema en collega’s concluderen dat adjuvante chemoradiotherapie geassocieerd is met een verbeterde overleving van patiënten die een R1-resectie van maagkanker hebben ondergaan.
De onderzoekers merken op dat de bevindingen in deze studie gebaseerd zijn op observationele data, waardoor het lastig is om harde conclusies te trekken. Om daar meer duidelijkheid over te krijgen, zou een trial opgezet en uitgevoerd moeten worden. Maar het is erg onwaarschijnlijk dat een dergelijke trial ooit zal plaatsvinden bij maagkankerpatiënten die een R1-resectie hebben ondergaan. Daarom zal de optimale behandelstrategie bij deze patiëntengroep moeten blijken uit niet-gerandomiseerde cohortstudies en subgroepanalyses in trials.
-
Jurriën Stiekema, Anouk K. Trip, Edwin P. M. Jansen, Mieke J. Aarts, Henk Boot, Annemieke Cats, Olga Balague Ponz, Patrycja L. Gradowska, Marcel Verheij, en Johanna W. van Sandick: ‘Does Adjuvant Chemoradiotherapy Improve the Prognosis of Gastric Cancer After an R1 Resection? Results from a Dutch Cohort Study'. Ann Surg Oncol. 2015.