Lage recidiefkans bij minder uitgebreide bestraling na neoadjuvante chemotherapie

Patiënten met cT1-2N1 borstkanker die behandeld zijn met neoadjuvante chemotherapie, hebben na minder uitgebreide bestraling een lage recidiefkans. Bij patiënten die bestraald werden volgens een consensus-based richtlijn kwam de ziekte niet vaker of eerder terug dan verwacht. In de eerste vijf jaar na de behandeling kreeg 2,2 procent van de patiënten te maken met terugkerende borstkanker. Dat blijkt uit de RAPCHEM-studie een initiatief van Maastro, Maastricht Universitair Medisch Centrum, onderzoeksgroep BOOG, IKNL en anderen. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Lancet Oncology.

De laatste jaren worden steeds meer vrouwen met borstkanker behandeld met neoadjuvante (pre-operatieve) chemotherapie. Vaak slinkt daardoor de tumor. De chemotherapie wordt dan gevolgd door een operatie, en na de operatie volgt vaak radiotherapie. Door de gewijzigde behandeling met neoadjuvante chemotherapie in plaats van adjuvante chemotherapie waren de indicaties voor radiotherapie niet meer helemaal duidelijk, omdat voorheen de indicatie altijd gesteld werd op basis van de pathologische gegevens zonder dat patiënt eerst chemotherapie had gekregen. In de eerste jaren na de start van neoadjuvante chemotherapie werden de indicaties voor radiotherapie vaak nog puur gesteld op basis van de gegevens voor start van de behandeling. Dit leidde tot vaker radiotherapie, en tot uitgebreidere radiotherapie, dan in de situatie waarin er primair geopereerd werd.

Het RAPCHEM-onderzoeksteam, ondersteund door BOOG, veronderstelde op basis van gepubliceerde retrospectieve studies, dat de radiotherapie veilig gede-escaleerd zou kunnen worden, indien de response in de lymfeklieren op de neoadjuvante chemotherapie meegewogen zou worden bij de indicatiestelling. Daarom hebben zij een studie opgezet die als doel had de oncologische veiligheid te evalueren van de-escalatie van radiotherapie volgens een vooraf gedefinieerde, consensus-based studierichtlijn. Met financiering van KWF is onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van deze de-escalatie van behandeling.

Risico op locoregionaal recidief

In deze studie (RAPCHEM, BOOG 2010-03) werden gegevens geanalyseerd van 838 patiënten met borstkanker (gediagnosticeerd in de periode 2011-2015) uit 17 Nederlandse radiotherapiecentra. De consensus-based richtlijn beschreef de aanbevelingen voor locoregionale radiotherapie voor drie risicogroepen. Patiënten in de laag-risico groep kregen geen radiotherapie op de thoraxwand noch op de regionale lymfeklieren. Patiënten in de matig-risico groep ontvingen alleen radiotherapie van de borst of thoraxwand. De hoog-risico groep kreeg de gebruikelijke locoregionale radiotherapie, dit wil zeggen radiotherapie van de borst of thoraxwand, alsmede de regionale lymfeklieren.

Voorkomen late gevolgen

Arts-onderzoeker Sabine de Wild: ‘Vanwege de late gevolgen die een deel van de patiënten ervaart na radiotherapie, zoals pijn, oedeem of verminderde schouderfunctie, is de-escalatie van de radiotherapie gewenst waar mogelijk. Om de bestraling aan te passen werden patiënten op basis van risico op locoregionaal recidief ingedeeld in een van de drie risicogroepen.’  

De-escalatie van de behandeling

In deze studie bleek de 5-jaars locoregionaal recidiefkans in de gehele groep en in iedere risicogroep kleiner dan 4%, zoals verwacht. Het lijkt daarmee veilig om locoregionale radiotherapie te de-escaleren op basis van het risico op locoregionaal recidief bij patiënten met cT1-2N1 borstkanker behandeld met neoadjuvante chemotherapie.

Onderzoeksleider Liesbeth Boersma, radiotherapeut-oncoloog Maastro: ‘Bij patiënten met een laag of matig risico op een locoregionaal recidief kan in de toekomst radiotherapie mogelijk vaker worden verminderd en dat zou natuurlijk moeten leiden tot een betere kwaliteit van leven. Toekomstige studies en lopende studies zullen duidelijk gaan maken hoe en of de radiotherapie verder kan worden aangepast aan de individuele risico’s.’

Referentie

Sabine R de Wild, Linda de Munck, Janine M Simons, Janneke Verloop, Thijs van Dalen, Paula H M, Elkhuizen, Ruud MA Houben, A Elise van Leeuwen, Sabine C Linn, Ruud M Pijnappel, Philip M P, Poortmans, Luc J A Strobbe, Jelle Wesseling, Adri C Voogd, Liesbeth J Boersma. De-escalation of Radiotherapy After Primary CHEMotherapy in cT1-2N1 breast cancer (RAPCHEM; BOOG 2010-03): 5-year follow-up results of a Dutch, prospective, registry study. The Lancet Oncology. 2022

Het artikel is beschikbaar bij The Lancet Oncology vanaf 8 augustus 23:30 uur: https://www.thelancet.com/journals/lanonc/article/PIIS1470-2045(22)00482-X/fulltext

Gerelateerd nieuws

Meer aandacht voor bijwerkingen in studies en landelijke protocollen

Radiotherapie bij borstkanker

Door toenemende incidentie en prevalentie zullen de komende jaren veel patiënten bijwerkingen van behandelingen ervaren. Corina van den Hurk, betrokken bij de Multinational Association of Supportive Care in Cancer (MASCC), bundelde met een groep onderzoekers alle internationale kennis over radiatiedermatitis. ‘In het monitoren, onderzoeken en centraal delen van kennis van bijwerkingen in real-world data is nog veel te winnen.'

lees verder

Praktijkvariatie in postoperatieve radiotherapie bij cN+ borstkanker

Bij patiënten met stadium cT1-2N+ borstkanker is een substantiële afwijking van de studierichtlijn waargenomen ten aanzien van het geven van postoperatieve radiotherapie na primaire systemische therapie. Deze afwijking is vooral zichtbaar bij patiënten met een ypN1 na primaire systemische therapie mét of zónder okselklierdissectie, zo blijkt uit de RAPCHEM-studie.

lees verder