Incidentie en voorspellers buikvliesuitzaaiingen bij gynaecologische kanker

Incidentie en voorspellers buikvliesuitzaaiingen bij gynaecologische kanker

Uitzaaiingen naar het buikvlies komen vooral voor bij patiënten met eierstokkanker en treden zelden op bij vrouwen met baarmoeder en/of baarmoederhalskanker. Dat tonen Lara Burg (Radboudumc) en collega’s aan in een retrospectieve studie met NKR-gegevens van bijna 95.000 patiënten. Het histologische subtype (sereus en clear cell) blijkt de sterkste voorspeller te zijn voor het krijgen van buikvliesuitzaaiingen. Daarom wordt voorgesteld nieuwe therapieën te onderzoeken op basis van histologische subtypen.

Uitzaaiingen naar het buikvlies vormen een uitdaging bij behandeling van gynaecologische tumoren, maar zijn tot dusver niet beschreven in population-based studies. In dit onderzoek is de incidentie van uitzaaiingen naar het buikvlies onderzocht en zijn voorspellers geïdentificeerd voor de kans op uitzaaiingen naar het buikvlies.

Studieopzet

De onderzoekers selecteerden alle patiënten met eierstok-, baarmoeder- en baarmoederhalskanker in de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die tussen 1989 en 2015 zijn gediagnosticeerd en bepaalden welke patiënten uitzaaiingen naar het buikvlies hadden. De ruwe en voor leeftijd gecorrigeerde incidentie van buikvliesuitzaaiingen over de tijd werd berekend. Vervolgens werden onafhankelijke voorspellers geïdentificeerd voor de kans op buikvliesuitzaaiingen met behulp van uni- en multivariabele analyses.

Resultaten

In totaal werden 94.981 patiënten opgenomen in de studie. Bij 61% van de patiënten met eierstokkanker werden uitzaaiingen naar het buikvlies gevonden, respectievelijk 2% bij baarmoederkanker en 1% bij patiënten met baarmoederhalskanker. De leeftijdgecorrigeerde incidentie van buikvliesuitzaaiingen was tussen 1989 en 2015 stabiel bij eierstokkanker. Bij baarmoederkanker was een duidelijke stijging van buikvliesuitzaaiingen te zien die mogelijk verklaard kan worden door uitgebreidere chirurgische stadiëring bij hoogrisicopatiënten sinds herziening van de landelijke richtlijnen. Ook verbeterde diagnostiek (waaronder CT-scans) kan bijgedragen hebben aan de gestegen incidentie.

Voorspellende factoren voor buikvliesuitzaaiingen bij eierstokkanker waren een leeftijd tussen 50 en 74 jaar (odds ratio 1,2), andere afstandsmetastasen (odds ratio 1,25), een matige differentiatiegraad (odds ratio 2,0) en sereuze histologie. Voorspellers voor buikvliesuitzaaiingen bij baarmoederkanker waren lymfekliermetastasen (odds ratio 2,3), andere afstandsmetastasen (odds ratio 1,4), hooggradige tumor (odds ratio 1,95), clear cell (odds ratio 1,49) of een sereuze histologie (odds ratio 2,7). Bij baarmoederhalskanker is het risico op buikvliesuitzaaiingen hoger bij adenocarcinoom (kans 4,9) dan bij plaveiselcelcarcinoom.

Conclusies en aanbevelingen

Lara Burg en collega’s concluderen dat uitzaaiingen naar het buikvlies frequent voorkomen bij patiënten met eierstokkanker. Bij vrouwen met baarmoeder en/of baarmoederhalskanker komen buikvliesuitzaaiingen zelden voor. Het histologische subtype (sereus en clear cell) is de sterkste voorspellende factor voor het optreden van buikvliesuitzaaiingen bij deze drie gynaecologische tumoren. Beter inzicht in voorspellende factoren voor uitzaaiingen naar het buikvlies en daarmee het biologische gedrag van de tumor, is van cruciaal belang.

Daarom stellen de onderzoekers voor om meer onderzoek te doen naar doelgerichte therapieën, waarbij de kanker wordt behandeld op basis van het histologische subtype en uitzaaiingspatronen. Als voorbeeld noemen zij intraperitoneale chemotherapie (IP) en hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC), twee behandelopties die mogelijk kunnen bijdragen aan verbetering van de ziektevrije en algehele overleving van patiënten met een gevorderd stadium van eierstokkanker.

Beide behandelingen kunnen ook een startpunt vormen voor onderzoek naar nieuwe behandelstrategieën bij patiënten met sereus of clear cell baarmoederkanker en patiënten met adenocarcinoom in de baarmoederhals. In deze studies dient uiteraard ook rekening gehouden te worden met de kwaliteit van leven na deze behandelingen.

Gerelateerd nieuws

CA125 is onafhankelijke prognostische factor bij gevorderde eierstokkanker

Peri-operatieve verandering in CA125-niveau (kankerantigen 125) na primaire chirurgie is een onafhankelijke prognostische factor voor het schatten van de algehele overleving van patiënten met gevorderde epitheliale eierstokkanker. Die conclusie trekken Maite Timmermans (IKNL) en collega’s in de European Journal of Obstetrics & Gynecology and Reproductive Biology aan de hand van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Om de prognose van deze patiënten beter te kunnen voorspellen, pleiten zij voor een gecombineerd model, waarbij de restziekte wordt beoordeeld door een gynaecoloog aangevuld met het vaststellen van verandering van het peri-operatief CA125-niveau.

lees verder

Proefschrift biedt inzicht in opties voor betere zorg bij gevorderde eierstokkanker

In Nederland krijgen elk jaar circa 1.300 vrouwen de diagnose ‘eierstokkanker’. Hoewel de 5-jaarsoverleving van deze patiënten de afgelopen decennia is verbeterd, is de langetermijnoverleving helaas niet gestegen. Dat blijkt uit het proefschrift ‘Optimising patient selection to improve outcome in advanced ovarian cancer’, waarop Maite Timmermans vrijdag 30 augustus 2019 promoveert aan de Universiteit Maastricht. Daarin onderzocht ze allerlei factoren die mogelijk kunnen bijdragen of bijgedragen hebben aan verbetering van de uitkomsten van zorg, zoals centralisatie van chirurgie, ziekenhuisvolume, regionale variatie, prognostische factoren, behandelvolgorde, wachtperiode bij chemotherapie en optimalisering van patiëntenselectie.

lees verder