Nieuwe therapieën leiden tot significante verbetering overleving MUP-patiënten

Het aandeel patiënten gediagnosticeerd met stadium-IV-melanomen van onbekende primaire cellen (MUP) is tussen 2003 en 2016 gestegen tot meer dan de helft van de totale MUP-incidentie. De algehele overleving van deze patiënten lijkt echter significant te zijn verbeterd (van vier naar elf maanden) sinds de introductie van nieuwe therapiemogelijkheden, zo blijkt uit onderzoek van Daniëlle Verver (Erasmus MC) en collega’s. Deze bevindingen zijn zeer relevant voor de klinische praktijk. De verwachting is dat de algehele overleving van patiënten met deze ziekte verder zal aanhouden, zelfs bij patiënten met traditioneel slechtere behandeluitkomsten.
 

Melanomen van onbekende primaire lokalisatie (MUP) kunnen andere biologische eigenschappen hebben dan melanomen waarbij de primaire tumorlokalisatie wel werd gevonden. Tot dusver zijn er geen resultaten bekend van klinische trials met nieuwe therapieën zoals immuunsysteemblokkades of BRAF/MEK-remmers bij patiënten met deze ziekte. In deze studie is de algehele overleving geëvalueerd bij patiënten met melanomen van onbekende primaire tumoren voor en na de introductie van deze nieuwe therapievormen.

Opzet 

De onderzoekers verzamelden gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) van patiënten die bij eerste diagnose melanomen van onbekende primaire lokalisatie (stadium III of IV) hadden in de periode 2003 – 2016. Het gaat hierbij om data die geclassificeerd zijn volgens de criteria van de achtste editie van de American Joint Committee on Cancer. De onderzoekspopulatie werd verdeeld in de periode vóór (2003 - 2010) en ná (2011 - 2016) introductie van nieuwe therapiemogelijkheden. Ook werd de algehele overleving vergeleken sinds de introductie van deze nieuwe therapieën tussen patiënten met stadium IV van de ziekte die wel of geen nieuwe therapie ontvingen.

Resultaten

Van de 65.110 nieuwe patiënten met een melanoom werden in totaal 2.028 patiënten (3,1%) gediagnosticeerd met een melanoom van onbekende primaire lokalisatie (MUP). De lokalisaties met uitzaaiingen waren bij 1.919 van de 2.028 patiënten bekend. Bij de meesten (53,8%) ging het om een stadium-IV-ziekte. De onderzoekers signaleerden geen toename in de algehele overleving bij patiënten met stadium-III-MUP na de introductie van nieuwe therapieën. De 5-jaarsoverleving bij stadium-III-MUP was 48,5% respectievelijk 50,2% voor en na de introductie. Dit werd verwacht omdat in principe alleen patiënten met niet-resectabel stadium IIIC in aanmerking kwamen voor een nieuwe therapie.

Voor patiënten met stadium-IV-MUP bleef de mediane, algehele overleving onveranderd vier maanden in de periode vóór en ná introductie van de nieuwe therapieën, wanneer deze nieuwe therapieën niet werden ingezet. Bij gebruik van deze nieuwe therapievormen steeg de algehele overleving van patiënten echter significant tot elf maanden in de periode nadat deze behandelingen beschikbaar kwamen. Verder blijkt dat het aandeel patiënten met stadium-IV-MUP dat een primaire behandeling met een nieuwe therapie kreeg aanzienlijk toenam in Nederland tijdens de onderzoeksperiode.

Conclusies 

D. Verver en collega’s concluderen dat tussen 2003 en 2016 meer dan de helft van de MUP-patiënten met stadium IV is gediagnosticeerd, maar dat sinds de introductie van nieuwe therapiemogelijkheden de algehele overleving van deze patiënten significant lijkt te zijn verbeterd. Deze bevindingen zijn zeer relevant voor de klinische praktijk vanwege de grotere beschikbaarheid van nieuwe therapieën. De verwachting is dan ook dat verbeteringen in de algehele overleving zullen aanhouden, zelfs bij patiënten met traditioneel slechtere uitkomsten van behandeling. Om de oorzaak van melanomen van onbekende primaire tumoren beter te begrijpen, zijn volgens de onderzoekers aanvullende (bevestigende) studies nodig in het tijdperk van nieuwe therapieën.

Wijziging classificatie

In de nabeschouwing wijzen de onderzoekers er op dat tijdens de onderzoeksperiode een wijziging plaatsvond in de classificatie van MUP. Tot 2006 was stadium-III-MUP het meest gebruikelijk. In de daaropvolgende jaren werd de relatieve incidentie van stadium-IV-MUP juist groter, waarbij meer dan de helft van de patiënten met stadium IV metastasen in de organen had. Deze stadiummigratie kan volgens de onderzoekers worden verklaard door het toegenomen gebruik van positronemissietomografie (PET-scan) wat geleid kan hebben tot een verhoging van vroege detectie van viscerale metastasen. Stadiummigratie kan voor een deel de verbeterde overleving verklaren.

Uit eerdere studies bleek dat patiënten met MUP vaak alleen lymfeklierinvasie vertonen en minder vaak viscerale metastasen. Deze inconsistentie kan volgens de onderzoekers worden verklaard door tekortkomingen in eerdere studies die vooral gebaseerd waren op kleine steekproeven en/of data van afzonderlijke melanoomcentra. De huidige studie is gebaseerd op een grotere dataset uit de population-based Nederlandse Kankerregistratie en kan als representatief worden beschouwd.