Grote variatie in directe borstreconstructies Nederlandse ziekenhuizen

Er bestaat grote variatie tussen ziekenhuizen in Nederland bij het gebruik van directe borstreconstructies na mastectomie, zowel bij patiënten met invasieve borstkanker als bij ductaal carcinoom in situ. Zelfs na correctie voor verschillen in patiënt- en tumorkenmerken blijven deze variaties zichtbaar. Dat blijkt uit een studie van Annelotte van Bommel (LUMC) en collega’s van Erasmus MC, IKNL, Diakonessenhuis Utrecht, NKI-AvL, DBCA, UMC Groningen en UT Twente. De studie omvat data uit alle Nederlandse ziekenhuizen van in totaal 16.953 vrouwen die tussen 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 een mastectomie kregen. Hoewel de onderzoekers diverse factoren vonden, gaven deze nog geen sluitende verklaring voor de waargenomen variatie.

Voor deze studie selecteerden de onderzoekers patiënten die tussen 1 januari 2011 en 31 december 2013 gediagnosticeerd zijn en een borstamputatie kregen vanwege primaire, invasieve borstkanker of ductaal carcinoom in situ. De selectiedata waren afkomstig van de Audit Breast Cancer van het Nationaal Borstkanker Overleg Nederland (NABON). 

Opzet studie
Patiënten uit alle 92 ziekenhuizen in Nederland werden opgenomen in de studie. Het gebruik van directe borstreconstructies in deze ziekenhuizen werden met elkaar vergeleken met behulp van zowel niet-aangepaste analyses als aangepaste analyses. De invloed van specifieke patiënt- en tumorkenmerken werden beoordeeld door middel van univariate en multivariate analyses. In totaal kregen 16.953 patiënten tussen 1 januari 2011 en 31 december 2013 een mastectomie, van wie 15.072 patiënten met een invasieve borstkanker en 1.881 met een ductaal carcinoom in situ. 

Grote variatie tussen ziekenhuizen 
Uit de niet-aangepaste analyses kwam naar voren dat er aanzienlijke variatie bestaat tussen de ziekenhuizen in Nederland wat betreft het aandeel mastectomieën bij patiënten met invasieve borstkanker bij wie een directe reconstructie werd gedaan (gemiddeld 17% met een range van 0% tot 64%). Bij patiënten met ductaal carcinoom in situ lag het aandeel mastectomieën op gemiddeld 42% met een range van 0% tot 83%. Een jongere leeftijd en aanwezigheid van multifocale ziekte bleken factoren te zijn die samenhingen met een aanzienlijke toename van het aantal directe borstreconstructies. 

Analyses toonden verder aan dat directe borstreconstructies bij patiënten met invasieve borstkanker vaker uitgevoerd werden bij jongere patiënten, aanwezigheid van multifocale tumoren, kleinere tumoren, tumoren met een lager stadium, ontbreken van positieve lymfeklieren, ductale carcinomen of positieve hormoonreceptor / HER2-positieve tumoren. Na correctie voor de case-mix van deze factoren, bleef de variatie tussen ziekenhuizen bij het gebruik van directe borstreconstructie groot, namelijk 0% tot 43% bij invasieve borstkanker en 0% tot 74% bij patiënten met ductaal carcinoom in situ. 

Jongere patiënten 
De bevinding dat bij jongere patiënten significant vaker directe borstreconstructies plaatsvinden, komt volgens de onderzoekers overeen met uitkomsten van eerdere studies. Een verklaring is dat jongere patiënten zich meer bewust zijn van en geïnteresseerd zijn in de mogelijkheid van directe borstreconstructies. Vaak zijn jongere patiënten ook assertiever om hierover in gesprek te gaan met hun specialist. 

Clinici op hun beurt kunnen mee laten wegen dat jongere patiënten eerder in aanmerking komen voor het krijgen van een borstreconstructie. Daarnaast bestaat er bij oudere patiënten een grotere kans op comorbiditeit(en) die kunnen leiden tot het afzien van een directe borstreconstructie. Ook kunnen oudere patiënten gemakkelijker het verlies van hun borst(en) aanvaarden of juist opzien tegen een zware operatie.

Geen sluitende verklaring
Annelotte van Bommel en collega’s stellen op basis van deze studie vast dat er grote variatie bestaat tussen ziekenhuizen in Nederland in het aandeel directe borstreconstructies na mastectomie, zowel bij patiënten met invasieve borstkanker als bij ductaal carcinoom in situ zelfs na correctie voor variaties in patiënt- en tumorkenmerken. 

Hoewel verschillende factoren (waaronder leeftijd, tumorstatus, stadium en receptorstatus) konden worden geïdentificeerd als voorspellende factoren, gaven deze geen sluitende verklaring voor de waargenomen variatie tussen de ziekenhuizen. Aanvullend onderzoek is nodig naar andere oorzaken, zoals voorkeuren van patiënt en chirurg en factoren binnen het ziekenhuis, om het percentage patiënten dat in aanmerking komt voor directe borstreconstructie te verhogen. 

Honderd procent participatie 
In onderhavige studie besloten de onderzoekers om ductaal carcinoom in situ en invasieve borstkanker afzonderlijk te analyseren, omdat bepaalde factoren zoals hormoonreceptorstatus alleen beschikbaar en relevant zijn voor patiënten met invasieve borstkanker. Bovendien was het aandeel directe borstreconstructies bij patiënten met ductaal carcinoom in situ twee maal zo hoog dan bij patiënten met invasieve borstkanker (in lijn met de literatuur). 

Daar komt bij dat in eerdere studies directe en latere borstreconstructies vaak worden gecombineerd. Een sterk punt tot slot van deze studie is dat de resultaten gebaseerd zijn op honderd procent participatie van alle ziekenhuizen in Nederland. Deze data bieden een uniek inzicht in de kwaliteit van de borstkankerzorg in de dagelijkse praktijk en aanknopingspunten voor verdere verbetering.

  • van Bommel AC, Mureau MA, Schreuder K, van Dalen T, Vrancken Peeters MT, Schrieks M, Maduro JH, Siesling S.: ‘Large variation between hospitals in immediate breast reconstruction rates after mastectomy for breast cancer in the Netherlands’.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl

Gerelateerd nieuws

Betere overleving na chirurgie stadium IV primaire, inflammatoire borstkanker

Betere overleving na chirurgie stadium IV primaire, inflammatoire borstkanker

Chirurgie van de borsttumor bij primaire stadium IV inflammatoire borstkanker hangt samen met een verbeterde algehele overleving en zou dus onderdeel kunnen zijn van de behandelstrategie bij deze patiënten. Dat concluderen Dominique van Uden (Rijnstate Ziekenhuis, Arnhem) en collega’s. Het onderliggende mechanisme van dit effect is vooralsnog niet bekend. Ook zijn er nog allerlei onbeantwoorde vragen, zoals de kans op complicaties na chirurgie en de kwaliteit van leven van patiënten na of zonder chirurgie.

lees verder

Impact positieve klieren na neoadjuvante chemotherapie op vervolgbehandeling

Bij cT1-3N0 ER+HER2+, cT1-3N0 ER-HER2+ en triple negatieve cT1-2N0 borstkankerpatiënten die behandeld zijn met neoadjuvante chemotherapie, kan een directe borstreconstructie worden overwogen als een acceptabele behandeloptie, vanwege het lage risico op het vinden van positieve schildwachtklieren. Dat concluderen Sanaz Samiei (Maastricht UMC+) en collega’s in Annals of Surgical Oncology. Echter, bij patiënten met cT1-3N0 ER+HER2- en triple negatieve borstkanker dienen risico’s en voordelen van een directe borstreconstructie uitvoerig besproken te worden met de patiënt, omdat het risico op het aantreffen van positieve schildwachtklieren relatief hoog is.

lees verder