Belang snelle start radiotherapie na borstsparende operatie niet aangetoond

Er zijn geen aanwijzingen dat bij patiënten met stadium I-IIIA borstkanker zo snel mogelijk na een borstsparende operatie gestart dient te worden met radiotherapie om de overlevingskansen op lange termijn te verhogen. Dat concluderen Marissa van Maaren (IKNL) en collega’s van Universiteit Twente, Medisch Spectrum Twente, Medical Research Data, Haaglanden MC, UMC Leiden, UMC Groningen en Canisius Wilhelmina Ziekenhuis en Institut Curie (Parijs). Hoewel aanvullend onderzoek naar subgroepen nog wenselijk is, is het volgens de onderzoekers belangrijk om patiënten nu al te informeren over deze bevindingen om eventuele onrust te voorkomen of weg te nemen over het effect van een langer tijdsinterval tussen operatie en radiotherapie. 

In Nederlandse richtlijnen staat het advies om binnen vijf weken na een borstsparende operatie te starten met radiotherapie. In de klinische praktijk bestaan echter nog veel meningsverschillen over het optimale moment voor het geven van radiotherapie. In deze studie is daarom onderzoek gedaan naar het moment van radiotherapie en de invloed daarvan op de 10-jaarsziektevrijeoverleving in een cohort patiënten uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). 

Studieopzet 
Alle vrouwen gediagnosticeerd met primaire, invasieve borstkanker (stadium I-IIIA) die in 2003 een borstsparende operatie kregen gevolgd door radiotherapie werden opgenomen in de studie. De onderzoekers bestudeerden twee populaties. Groep 1 bestond uit patiënten die géén chemotherapie kregen voorafgaand aan de radiotherapie; dit om lange tijdsintervallen uit te sluiten bij tussentijdse chemotherapie. Analyses binnen deze groep stratificeerden voor het gebruik van adjuvante systemische therapie.  

Groep 2 omvatte patiënten die wél chemotherapie kregen, waarbij een vergelijking werd gemaakt tussen chemotherapie vóór radiotherapie (borstsparende chirurgie > chemotherapie > radiotherapie) en ná radiotherapie (borstsparende chirurgie > radiotherapie > chemotherapie). De ziektevrije overleving werd geschat met behulp van multivariabele Cox-regressieanalyses. Als secundaire uitkomstmaten hanteerden de onderzoekers de 10-jaarslocoregionale recidiefvrije overleving, afstandsmetastasevrije overleving en algehele overleving. 

Resultaten 
Groep 1 (n = 2.759 patiënten) vertoonde een betere ziektevrije en afstandsmetastasevrije overleving bij een tijdsinterval tussen chirurgie en radiotherapie van meer dan 55 dagen vergeleken met een tijdsinterval korter dan 42 dagen. Patiënten die binnen deze groep adjuvante systemische therapie kregen, hadden een betere ziektevrije overleving na een interval van meer dan 55 dagen en 42 tot 55 dagen vergeleken met behandeling binnen 42 dagen. De resultaten voor afstandsmetastasevrije overleving waren vergelijkbaar, terwijl het tijdsinterval van radiotherapie geen invloed had op de locoregionale recidiefvrije overleving en de algehele overleving.  

Bij patiënten die géén adjuvante systemische therapie kregen (groep 1), werd geen samenhang gevonden tussen het tijdsinterval van behandeling en de ziektevrije overleving, afstandsmetastasevrije overleving en locoregionale recidiefvrije overleving, doch de algehele 10-jaarsoverleving was significant lager bij patiënten behandeld na 42 tot 55 dagen en na meer dan 55 dagen in vergelijking met patiënten die behandeld werden binnen 42 dagen. Deze bevinding kan volgens de onderzoekers mogelijk worden verklaard door het hogere aantal oudere patiënten met een groter tijdsinterval.

In groep 2 (n = 1.120) had het tijdsinterval van radiotherapie geen invloed op de overleving van patiënten die het schema borstsparende chirurgie > chemotherapie > radiotherapie volgden. Bij patiënten die het schema borstsparende chirurgie > radiotherapie > chemotherapie volgden, was de afstandsmetastasevrije overleving beter bij radiotherapie na 55 dagen dan binnen 42 dagen. Deze patiënten kunnen dus mogelijk profiteren van een iets langer tijdsinterval tussen de borstsparende operatie en radiotherapie. Echter, de mogelijke wisselwerking tussen het tijdsinterval van chemotherapie en radiotherapie behoeft volgens de onderzoekers nader onderzoek om hier conclusies aan te kunnen verbinden.  

Conclusies en aanbevelingen 
Marissa van Maaren en collega’s concluderen op basis van deze studie dat het starten van radiotherapie kort na een borstsparende operatie niet samen lijkt te hangen met betere resultaten op lange termijn. Om die reden kan er volgens de onderzoekers een vraagteken worden geplaatst bij het algemeen aangenomen standpunt dat radiotherapie zo snel mogelijk na een operatie moet starten om de doeltreffendheid van de behandeling te verhogen. Mede daarom wordt een vraagteken gezet bij de relevantie van de huidige NBCA-indicator. 

De onderzoekers geven het advies om patiënten op de hoogte te brengen van deze bevindingen, zodat deze vrouwen zich geen onnodige zorgen hoeven te maken over de kans op groei van de tumor en/of slechtere uitkomsten bij een langer tijdsinterval tussen borstsparende operatie en radiotherapie. Uiteraard zijn er ook grenzen aan de lengte van dit tijdsinterval vanuit medisch en psychologisch oogpunt.  

Aanvullend onderzoek
De bevindingen van deze studie kunnen niet alleen nuttig zijn voor de klinische praktijk in Nederland, maar ook voor patiënten in andere landen. Het feit dat een meerderheid van de patiënten in Nederland volgens de richtlijnen geen adjuvante systemische therapie krijgt aangeboden, kan een beperking opleveren voor het interpreteren van deze uitkomsten voor patiënten in andere landen, dit vanwege verschillen in het voorschrijven van systemische therapie.  

Verder wijzen de onderzoekers op het toenemend gebruik van primaire systemische therapie bij de behandeling van borstkanker. Daarom is aanvullend onderzoek nodig om te toetsen of deze resultaten ook gelden voor patiënten wanneer adjuvante systemische therapie niet ná, maar vóórafgaand aan chirurgische behandeling van de primaire tumor wordt gegeven. Daarnaast is toetsing van deze bevindingen wenselijk voor subgroepen patiënten op basis van moleculaire subtypen.

  • van Maaren MC, Bretveld RW, Jobsen JJ, Veenstra RK, Groothuis-Oudshoorn CG, Struikmans H, Maduro JH, Strobbe LJ, Poortmans PM en Siesling S: ‘The influence of timing of radiation therapy following breast-conserving surgery on 10-year disease-free survival’. Br J Cancer. 2017 Jul 11;117(2):179-188.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl