Variatie rond timing schildwachtklierbiopsies borstkanker in Nederland

Patiënten met primaire borstkanker die een schildwachtklierbiopsie krijgen ná neoadjuvante chemotherapie, ondergaan significant minder vaak een okselklierbehandeling, waardoor de kans op complicaties lager is. Wel werd bij het uitvoeren van een schildwachtklierbiopsie ná neoadjuvante chemotherapie in een kleiner aandeel patiënten de schildwachtklier geïdentificeerd. Dat blijkt uit onderzoek van Margriet van der Heiden (IKNL) en collega’s. Zij stelden echter ook vast dat er in de klinische praktijk in Nederland de nodige variatie bestaat rond de timing van schildwachtklierbiopsies.

Het tijdstip van het nemen van een schildwachtklierbiopt staat ter discussie in patiënten met klinisch negatieve klieren die neoadjuvante chemotherapie  ontvangen. In deze studie wordt de variatie onderzocht in timing van axillaire stagering bij borstkankerpatiënten in Nederland die neoadjuvante chemotherapie krijgen toegediend en de daaropvolgende okselbehandeling.

Primaire borstkanker
Voor de studie werden patiënten geselecteerd met primaire borstkanker en klinisch negatieve klieren die tussen 1 januari 2010 en 30 juni 2013 waren gediagnosticeerd en die neoadjuvante chemotherapie en een schildwachtklierbiopsie ondergingen. De onderzoekers analyseerden gegevens over de patiënt, kenmerken van de tumor, okselklierstadium en behandeling. De gebruikte data waren afkomstig van de Nederlandse Kankerregistratie.

Variatie klinische praktijk
Er werden twee groepen gedefinieerd. De eerste groep bestond uit patiënten met een schildwachtklierbiopsie vóór de neoadjuvante chemotherapie (N = 980); de tweede groep uit patiënten met een schildwachtklierbiopsie ná de neoadjuvante chemotherapie (N = 203). Uit de analyses blijkt dat 83 procent van de patiënten een schildwachtklierbiopsie onderging vóór de neoadjuvante chemotherapie met een grote regionale variatie (35-99%). 

Het aandeel schildwachtklieridentificaties verschilde voor biopsies uitgevoerd vóór en na de neoadjuvante chemotherapie (98% versus 95%; p = 0,032). Schildwachtklierbiopsies die beoordeeld werden vóór het toedienen van neoadjuvante chemotherapie hadden een lager percentage negatieve uitslagen in vergelijking met biopsies die beoordeeld werden ná het geven van chemotherapie (54% versus 67%; p = 0,001). Het aandeel okselklierbehandelingen was verder hoger in patiënten die een schildwachtklierbiopsie ondergingen vóór de neoadjuvante chemotherapie dan er na (45% versus 33%; p = 0,006).

Conclusie
Margriet van der Heiden en collega’s concluderen dat er variatie bestaat in de timing van schildwachtklierbiopsies in ​​de klinische praktijk in Nederland bij patiënten met een klinisch negatieve schildwachtklier die neoadjuvante chemotherapie kregen toegediend. De procedure waarbij een schildwachtklierbiopsie wordt genomen ná neoadjuvante chemotherapie wordt, ondanks een wat lager aandeel schildwachtklieridentificaties, geassocieerd met significant minder okselklierbehandelingen en dus met minder kans op morbiditeit.