6 buisjes met blauwe vloeistof met daarvoor liggend een pipet en vaag in de voorgrond 6 microscoopglaasjes met weefsel

Verhoogd risico op secundaire primaire tumor onder patiënten met chronische lymfatische leukemie

De overleving van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) is over de jaren gestegen. ‘Gezien deze verbetering, is het belangrijk om langetermijngevolgen voor deze groep patiënten in kaart te brengen,’ aldus Lina van der Straten (IKNL/Erasmus MC). Van der Straten en collega’s van diverse Nederlandse ziekenhuizen en IKNL onderzochten daarom het risico op een secundaire primaire tumor onder patiënten met CLL, met data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Het blijkt dat het risico op een secundaire primaire tumor onder CLL-patiënten 63% hoger is ten opzichte van de algemene bevolking.

Dat betekent dat patiënten met een CLL 63% meer risico hebben op het krijgen van een solide of hematologische tumor (naast hun CLL) dan het risico onder de algemene bevolking op het ontwikkelen van een (solide of hematologische) tumor.

Secundaire primaire tumor kan behaalde winst in levensverwachting tenietdoen

Van der Straten: ‘Aangezien er steeds meer mensen met CLL langer leven, is het essentieel om de effecten van hun ziekte en de eventuele behandeling op lange termijn te begrijpen. De ontwikkeling van secundaire primaire maligniteiten zorgt voor een hogere ziekte- en zorglast voor patiënten en kan de verbetering van de levensverwachting van CLL-patiënten tenietdoen. Daarom is bewustzijn van de aard en omvang van SPM's bij CLL essentieel, niet alleen voor gezondheidsgerelateerde planning zoals de keuze voor een behandeling of frequentie van poli-bezoeken en beeldvorming, maar ook voor de mogelijke overweging om in de follow-up van patiënten te monitoren voor SPM’s.’

Onderzoeksopzet samengevat

Van der Straten en collega’s keken naar het risico gestandaardiseerd voor leeftijd, geslacht en tijdsperiode (SIR) en het absolute risico (AER) op een SPM. De onderzoekers gebruikten data uit de NKR van 24.815 CLL-patiënten, gediagnosticeerd in de periode van 1989 tot en met 2019. Zij volgden de patiënten tot aan de diagnose van de secundaire primaire tumor (SPM), overlijden van de patiënt of einde van de follow-up (31 december 2019). De onderzoekers identificeerden de SPM’s door patiënten opnieuw aan de NKR te koppelen. Daarbij keken de onderzoekers naar het risico voor CLL-patiënten in het algemeen, het risico op basis van geslacht, periode van diagnose (1989-1995, 1996-2002, 2003-2009, 2010-2019) of het wel of niet krijgen van een behandeling, en het risico op een aantal specifieke kankersoorten.

Van der Straten en collega’s excludeerden in hun onderzoek basaalcelcarcinomen van de huid, omdat deze registratie niet compleet is over de gehele onderzoeksperiode. Ook namen ze diffuus grootcellig B-lymfoom en Hodgkinlymfomen niet mee, omdat die gevallen vrijwel allemaal getransformeerde CLL zullen betreffen, in plaats van een echt nieuwe maligniteit. Ook excludeerden de onderzoekers tumoren die binnen 6 maanden na diagnose van CLL geconstateerd werden, omdat het in die gevallen moeilijk te zeggen is of het gaat om een secundaire primaire tumor of een synchrone primaire tumor.

Over SIR en AER

Population-based kankeronderzoek heeft een prominente plaatst om te beoordelen of patiënten met kanker een hoger risico hebben op het ontwikkelen van tweede primaire maligniteiten (SPM's) in vergelijking met de algemene bevolking. Het risico op SPM-ontwikkeling kan worden uitgedrukt als SIR's of AER's. Wat zijn de verschillen tussen deze twee schattingen? SIR en AER zijn twee verschillende maten die worden gebruikt in population-based kankeronderzoek om het risico op SPM's bij patiënten met kanker te schatten in vergelijking met de algemene bevolking.

SIR (Standardized Incidence Ratio) vergelijkt het waargenomen aantal SPM's in een populatie van kankerpatiënten met het verwachte aantal SPM's in een vergelijkbare groep van personen uit de algemene bevolking. Het verwachte aantal SPM's wordt berekend op basis van de leeftijd, geslacht en andere relevante demografische factoren van de populatie van kankerpatiënten. SIR drukt het relatieve risico van SPM's uit in de populatie van kankerpatiënten in vergelijking met de algemene bevolking. Een SIR-waarde van 1 betekent dat het risico op SPM's in de populatie van kankerpatiënten hetzelfde is als dat van de algemene bevolking. Een SIR-waarde groter dan 1 geeft een hoger risico op SPM's aan in de populatie van kankerpatiënten.

AER (Absolute Excess Risk) is een andere maat die wordt gebruikt om het risico op SPM's bij kankerpatiënten te schatten. Het meet het absolute risico op SPM's in de populatie van kankerpatiënten in vergelijking met de algemene bevolking. AER wordt berekend door het verwachte aantal SPM's in de populatie van kankerpatiënten af te trekken van het waargenomen aantal SPM's en vervolgens te delen door het totale aantal persoonsjaren waarvan follow-up beschikbaar is. AER wordt uitgedrukt als het aantal absolute gevallen van SPM's per 10.000 persoonsjaren.

In het kort, SIR meet het relatieve risico op SPM's bij kankerpatiënten in vergelijking met de algemene bevolking, terwijl AER het absolute risico op SPM's bij kankerpatiënten meet. Beide maten zijn nuttig in population-based kankeronderzoek en kunnen waardevolle informatie opleveren voor de ontwikkeling van kankerpreventie- en surveillancestrategieën.

Verhoogd risico met name onder ouderen, mannen en behandelde patiënten

Van der Straten en collega’s vonden 4.700 SPM’s bij 4.369 CLL-patiënten in een gemiddelde follow-upperiode van 6,2 jaar. Dat betekent dat sommige patiënten meerdere secundaire primaire tumoren ontwikkelden (bijvoorbeeld meerdere plaveiselcelcarcinomen op verschillende locaties). Het risico op het ontwikkelen van een SPM was 63% hoger onder de CLL-patiënten dan de op leeftijd, geslacht en tijdsperiode gematchte groep uit de algemene Nederlandse bevolking. In vergelijking met de algemene bevolking is het risico onder patiënten jonger dan 70 jaar het sterkst verhoogd (SIR), maar het absolute risico op een SPM is het hoogst onder patiënten tussen de 70 en de 80 jaar (AER). Patiënten ouder dan 80 hebben minder kans op een SPM omdat zij vaak te komen overlijden voordat een SPM kan ontwikkelen. Patiënten die binnen een jaar na diagnose behandeld waren voor hun CLL, hadden ook een hoger risico op een SPM ten opzichte van patiënten die in die tijd niet behandeld waren: 212% verhoogd vs. 57% verhoogd (op basis van SIR).

Risico op plaveiselcelcarcinoom meest verhoogd

De onderzoekers vonden zowel een verhoogd risico op solide tumoren als op hematologische maligniteiten (67% en respectievelijk 42%). Met name het risico op tumoren van de huid significant was verhoogd, (plaveiselcel bijna 5 keer zo hoog, melanoom bijna 3 keer zo hoog), met daarop volgend acute myeloïde leukemie (bijna 3 keer zo hoog), wekedelensarcomen en schildklierkanker (beiden meer dan 2 keer zo hoog). Ook het risico op nierkanker, primaire tumor onbekend, non-Hodgkinlymfomen, long- en bronchuskanker, en colon- en rectumkanker was verhoogd. Het risico op een SPM was hoger onder mannen met CLL dan vrouwen (70% hoger op basis van SIR, bijna twee keer zo hoog op basis van AER), in het bijzonder bij plaveiselcelcarcinoom, (meer dan vijf keer zo hoog vs. bijna 4 keer zo hoog op basis van SIR). Van der Straten en collega’s zagen dat in de laatste twee onderzochte tijdsperiodes (2003-2009 en 2010-2019) de incidentie van hematologische maligniteiten toenam.

Secundaire primaire tumor langetermijneffect van ziekte én behandeling

Voor mogelijke verklaringen voor het verhoogde risico op een SPM onder CLL-patiënten wijzen de onderzoekers onder andere naar de effecten van de behandelingen voor CLL. Het gebruik van fludarabine-bevattende therapieën is bijvoorbeeld een waarschijnlijke verklaring voor de toename in hematologische maligniteiten zoals beschreven door Van der Straten en collega’s. Ook kunnen de ontregelende karakteristieken van CLL op het immuunsysteem, het effect van veelvoorkomende carcinogenen (zoals UV-straling en roken) versterken. De bijzonder verhoogde kans op plaveiselcelcarcinoom onder met name mannen zou verklaard kunnen worden door feit dat mannen vaker buiten werken en door hun leven meer blootgesteld worden aan UV-straling, denken de onderzoekers.

Meer informatie

Bekijk het volledige artikel:

Gerelateerd nieuws

Proefschrift geeft inzicht in gezondheidsuitkomsten voor patiënten met chronische lymfatische leukemie in Nederland

voorkant proefschrift Lina van der Straten, die bestaat uit een kleurrijke kaft met twee figuren van achteren gezien die op elkaar leunen In haar proefschrift onderzocht Lina van der Straten (Erasmus MC) o.a. aan de hand van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) de epidemiologie en moleculaire kenmerken van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) in Nederland. De belangrijkste boodschappen zijn, aldus Van der Straten, dat de levensverwachting van CLL-patiënten enorm is toegenomen door veranderingen in het behandellandschap en dat doelgerichte therapie effectief is in een populatie-gebaseerd cohort maar dat er ook een verhoogd risico is op bijwerkingen op de lange termijn. Ook pleit Van der Straten voor een breder onderzoek voor het vaststellen van de behandeling, met name bij oudere patiënten. lees verder

Levensverwachting bij chronische lymfatische leukemie toegenomen sinds 1989

De levensverwachting van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) is flink toegenomen sinds 1989. Dat concluderen Lina van der Straten (IKNL/Albert Schweitzer/Erasmus MC) en collega’s van het Albert Schweitzer Ziekenhuis, Erasmus MC, Reinier de Graaf Ziekenhuis, Amsterdam UMC en IKNL, op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Maar ondanks deze bemoedigende bevinding is er vandaag de dag nog steeds oversterfte onder patiënten met CLL.

lees verder