Effect bevolkingsonderzoek darmkanker: meer diagnoses in vroeg stadium
Ruim vier jaar geleden (2014) is in Nederland het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker van start gegaan. In de eerste jaren na introductie van dit screeningsprogramma is de incidentie van dikkedarmkanker duidelijk toegenomen, zo blijkt uit onderzoek van dr. Marloes Elferink (IKNL) en collega’s. Dit effect wordt veroorzaakt door eerdere detectie van dikkedarmkanker. De carcinomen die tijdens de screening zijn gevonden, hebben een gunstigere (lagere) stadiumverdeling, waardoor deze patiënten vaker een minder invasieve behandeling krijgen. De eerste resultaten van het landelijk bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker zijn onlangs gepubliceerd in het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde.
Dikkedarmkanker is in Nederland een van de meest voorkomende vormen van kanker, met jaarlijks ruim 15.000 nieuwe gevallen. De overleving van patiënten met dikkedarmkanker is sterk afhankelijk van het stadium van de ziekte bij diagnose. Ontdekking in een zo vroeg mogelijk stadium leidt doorgaans tot een betere prognose. In veel westerse landen is daarom een bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker ingevoerd.
Gefaseerde invoering bevolkingsonderzoek
In Nederland is in januari 2014 begonnen met het gefaseerd invoeren van het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker. Het is de bedoeling dat vanaf 2019 alle Nederlanders in de leeftijd van 55 tot 75 jaar elke twee jaar een ontlastingstest (fecale immunochemische test, FIT) thuisgestuurd krijgen. Deelnemers met een positieve testuitslag worden verwezen naar een ziekenhuis voor een coloscopie. De bereidheid om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker is in ons land hoog (ruim 70%), waarmee Nederland wereldwijd de hoogste deelnamegraad heeft.
Uit het onderzoek van Marloes Elferink en collega’s blijkt dat de incidentie van dikkedarmkanker stijgt door introductie van het bevolkingsonderzoek en dat de ziekte in een eerder stadium wordt ontdekt. In de studie is verder geanalyseerd welke effecten het bevolkingsonderzoek heeft gehad op de behandeling van dikkedarmkanker en of er verschillen zijn in patiënt- en tumorkenmerken van carcinomen die wel of niet via screening zijn ontdekt. Dit geeft een eerste indicatie van de effectiviteit van het bevolkingsonderzoek.
Screening versus niet-screening
Het aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten met dikkedarmkanker steeg van 13.028 in 2013 naar 15.185 in 2014, en naar 15.807 in 2015. Deze toename was alleen te zien voor de geboortejaren van mensen die in dat betreffende jaar een uitnodiging kregen voor het bevolkingsonderzoek. Het percentage mannen met screeningsgedetecteerde dikkedarmkanker was hoger (62%) dan voor niet-screeningsgedetecteerde carcinomen (55%). Een andere bevinding is dat screeningsgedetecteerde carcinomen vaker linkszijdig in de darmen waren gelokaliseerd (76% versus 64%).
Het aandeel patiënten met stadium I dikkedarmkanker was hoger in de groep personen die deelnamen aan het bevolkingsonderzoek (48% versus 16%). Verder kregen patiënten bij wie de dikkedarmkanker tijdens de screening werd gevonden vaker een lokale behandeling of alleen een resectie zonder adjuvante of neoadjuvante behandeling in vergelijking met de groep patiënten die niet deelnamen aan het bevolkingsonderzoek naar dikkedarmkanker.
Data Nederlandse Kankerregistratie
Voor deze studie is gebruikt gemaakt van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Hiervoor werden alle patiënten geselecteerd die in de periode 2010-2016 zijn gediagnosticeerd met dikkedarmkanker. De incidentiecijfers zijn gestandaardiseerd naar de Europese bevolking (ESR). Voor het maken van een vergelijking tussen screeningsgedetecteerde en niet-screeningsgedetecteerde dikkedarmkanker hanteerden de onderzoekers alle in 2015 gediagnosticeerde patiënten.
In de NKR is dat jaar bij elke incidentie van dikkedarmkanker vastgelegd wat de aanleiding voor diagnostiek was (deelname aan bevolkingsonderzoek, persoonlijke klachten, surveillance, toeval of onbekend). Met behulp van deze achtergrondinformatie kon een nauwkeurige verdeling worden gemaakt tussen screeningsgedetecteerde en niet-screeningsgedetecteerde carcinomen.
Sterfte aan darmkanker
De onderzoekers concluderen op basis van deze eerste evaluatie dat sinds de introductie van het bevolkingsonderzoek de incidentie van dikkedarmkanker in Nederland is toegenomen door eerdere detectie van de ziekte. Verder blijkt dat screeningsgedetecteerde dikkedarmkanker een gunstigere stadiumverdeling heeft, waardoor deze patiënten vaker een minder ingrijpende behandeling nodig hebben. Deze resultaten zijn een eerste verkenning, aangezien het bevolkingsonderzoek op dit moment nog niet volledig is ingevoerd. Het primaire doel van het bevolkingsonderzoek is het verminderen van de sterfte aan dikkedarmkanker. Op basis van deze bevindingen is te verwachten dat de sterfte aan deze ziekte op termijn gaat dalen. Toekomstige evaluaties zullen dit moeten bevestigen.
Monitoring en evaluatie bevolkingsonderzoek
Een goede monitoring van het bevolkingsonderzoek blijft essentieel. Door alle onderdelen inzichtelijk te maken wordt snel duidelijk waar knelpunten zitten en mogelijk wijzigingen nodig zijn voor een optimaal proces en resultaat. Voor dit doel ontwikkelt IKNL een ‘datawarehouse’ in opdracht van het RIVM.
-
Marloes A.G. Elferink, Esther Toes-Zoutendijk, Geraldine R. Vink, Iris Lansdorp-Vogelaar, Gerrit A. Meijer, Evelien Dekker en Valery E.P.P. Lemmens. ‘Landelijk bevolkingsonderzoek naar colorectaal carcinoom; Resultaten van de eerste jaren sinds de invoering in 2014’.NTvG 05-03-2018
-
Meer informatie over dit onderzoek is verkrijgbaar bij Marloes Elferink, onderzoeker IKNL.