Minimale toename overleving patiënten met gemetastaseerd wekedelensarcoom

Ondanks de introductie van nieuwe behandelopties is er tussen 1989 – 2014 geen significante verbetering opgetreden in de algehele overleving van patiënten met wekedelensarcoom met synchrone metastasen. Die conclusie staat te lezen in een publicatie van Melissa Vos (Erasmus MC) en collega’s in The Oncologist. Ook nieuwe geneesmiddelen zoals trabectedin (2007) en pazopanib (2012) hebben tijdens de onderzoeksperiode slechts geleid tot een minimale en niet-significante verbetering van de algehele overleving, hoe waardevol deze ook kan zijn voor individuele patiënten. Opmerkelijk is dat patiënten die een combinatie van chirurgie en radiotherapie kregen de meest gunstige mediane algehele overleving hadden van 19,9 maanden.

De behandelmogelijkheden voor patiënten met gemetastaseerd wekedelensarcoom (STS) zijn de afgelopen tien jaar toegenomen. In deze studie is onderzocht of dit heeft geleid tot verbetering van de algehele overleving van patiënten met wekedelensarcoom met synchrone metastasen.

Opzet

De onderzoekers selecteerden voor deze studie gegevens van alle patiënten met wekedelensarcoom met synchrone metastasen uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die tussen 1989 tot 2014 zijn gediagnosticeerd. Trends in algehele overleving werden beoordeeld met tijdsintervallen van vijf jaar voor de gehele studiepopulatie, en voor subgroepen met liposarcomen, leiomyosarcoom en andere STS-subtypen. Met behulp van multivariabele Cox-regressieanalyse werden kenmerken geïdentificeerd die een prognostische waarde vertegenwoordigen voor de algehele overleving.

Resultaten

Uit de analyses blijkt dat de mediane overleving van de 1.393 geïdentificeerde STS-patiënten niet significant verbeterde in de loop van de jaren. Wel was er is een duidelijke trend zichtbaar: de mediane overleving nam toe van 5,8 maanden tussen 1989-1994 naar 8,1 maanden tussen 2010-2014. Bij de diverse subgroepen was een verlenging zichtbaar in de overleving in de loop van de tijd, maar deze verbeteringen waren niet significant. Bij liposarcomen nam de mediane overleving toe van 3,6 naar 9,3 maanden, bij leiomyosarcomen van 11,3 naar 14,6 maanden en bij de andere STS-subtypes van 5,7 naar 6,3 maanden.

Een gunstig effect op algehele overleving hadden een primaire tumorlocatie in een van de extremiteiten en chirurgie in een academisch centrum. Significant negatieve voorspellers waren het achterwege blijven van een behandeling, een oudere leeftijd, STS-subtypen anders dan liposarcomen of leiomyosarcomen, een hoge of onbekende graad en betrokkenheid van de lymfeklieren.

Conclusies en nabeschouwing

Melissa Vos en collega’s concluderen dat er, ondanks introductie van nieuwe behandelopties, geen statistisch significante verbetering is waargenomen in de overleving van patiënten met wekedelensarcoom met synchrone metastasen, hoewel de overleving in deze landelijke 'real-life' populatie in de loop der jaren wel is verbeterd. Ook de introductie van nieuwe geneesmiddelen zoals trabectedin (2007) en pazopanib (2012) heeft tijdens de onderzoeksperiode slechts geleid tot een minimale en niet-significante verbetering. Niettemin kan de relatief kleine overlevingswinst van enkele maanden een waardevol verschil betekenen voor individuele patiënten. De onderzoekers spreken de hoop uit dat met de meest recente medicatie, waaronder eribulin en olaratumab, de behandeling voor deze patiëntengroep verder zal verbeteren.

Zoals verwacht hadden patiënten die géén therapie kregen, waarschijnlijk vanwege een slechte conditie of aanwezigheid van meerdere comorbiditeiten, een slechtere prognose dan patiënten die (enige vorm van) behandeling kregen. Helaas waren er geen gegevens over comorbiditeiten of conditie beschikbaar om deze hypothese te bevestigen of om te corrigeren voor mogelijke interacties in de analyses. Een opmerkelijke bevinding is dat patiënten die alleen een plaatselijke behandeling kregen (d.w.z. chirurgie en radiotherapie) de meest gunstige mediane algehele overleving hadden van 19,9 maanden. Waarschijnlijk vertegenwoordigt deze groep patiënten een subgroep die voldoende fit is om beide behandelingsmodaliteiten te ondergaan, maar mogelijk ook een subgroep met minimale metastatische ziekte.