Variatie in doodsoorzaken patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom

Mensen die overlijden nadat ze niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) hebben gehad, zullen met het verstrijken van de tijd vaker een andere doodsoorzaak dan longkanker hebben, zoals cardiovasculaire ziekte of chronische, obstructieve longziekte (COPD). Longkanker blijft echter ook een belangrijke doodsoorzaak. Volgens Maryska Janssen-Heijnen en collega’s is het daarom van belang dat artsen alert blijven op de zorg voor deze (roken-gerelateerde) ziektes.

De meeste patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) sterven binnen de eerste paar jaar na diagnose en die oversterfte blijft ook nog significant aanwezig na meer dan 5 jaar. De onderzoekers onderzochten de sterftecijfers en de verdeling van doodsoorzaken bij patiënten met NSCLC naar leeftijd en het stadium bij diagnose tijdens een langdurige follow-up.

NKR-data
De studie werd uitgevoerd met data afkomstig van de Nederlandse Kankerregistratie van alle patiënten (n=72.021) in de leeftijd van 45 tot 89 jaar die tussen 1989 en 2008 in Nederland waren gediagnosticeerd met stadium I-III NSCLC en die tot 2011 zijn overleden. Deze gegevens werden gekoppeld aan informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de doodsoorzaak. De sterfteratio's en proportionele verdeling van doodsoorzaken werden berekend gedurende 5 tijdsperioden na het stellen van de diagnose van NSCLC  (tot 15 jaar). De mediane follow-up was 9,6 jaar (range 0 - 23 jaar). 

Longkanker
Uit de analyses blijkt dat longkanker de belangrijkste doodsoorzaak was in de eerste 6 jaar na de diagnose: 80 - 85% voor gelokaliseerde ziekte en 90% voor lokaal gevorderde ziekte tot 3 jaar na diagnose. In de periode 4 tot 6 jaar na diagnose was de sterftekans aan longkanker voor beide groepen 60 - 75% respectievelijk 75 - 85%. 

Cardiovasculaire ziekten en COPD
Daarna nam longkanker als doodsoorzaak proportioneel af over de tijd sinds de diagnose, maar bleef hoger dan 30%. Cardiovasculaire ziekten en COPD werden belangrijkere doodsoorzaken, met name bij patiënten die ouder dan 60 jaar waren op het moment van diagnose (tot 34% voor cardiovasculaire ziekten en tot 19% voor COPD).

Maryska Janssen-Heijnen en collega’s komen tot de conclusie dat de relatieve bijdragen van cardiovasculaire ziekten en COPD bij patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom toenemen in de tijd, hoewel de absolute bijdrage om te sterven aan longkanker hoog blijft. Daarom is het van belang dat artsen alert blijven op de zorg voor deze aan (roken-gerelateerde) ziektes.

  • M.L.G. Janssen-Heijnen, F.N. van Erning, D.K. De Ruysscher, J.W.W. Coebergh en H.J.M. Groen:  ‘Variation in causes of death in patients with non-small cell lung cancer according to stage and time since diagnosis’.

  • Meer informatie over deze publicatie is verkrijgbaar via bibliotheek@iknl.nl