Overleving morbus Waldenström gestegen sinds 1989 maar recentelijk gestagneerd

De relatieve 5-jaarsoverleving van patiënten met morbus Waldenström, ook wel de ziekte van Waldenström, is sinds 1989 aanzienlijk gestegen, maar is in de meest recente jaren gestagneerd. Dat concluderen Karima Amaador (Amsterdam UMC) en collega’s van Amsterdam UMC, UMC Utrecht, Reinier de Graaf Gasthuis en IKNL op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). In dit onderzoek keken Amaador en collega’s naar trends in behandelingen en overleving bij patiënten met morbus Waldenström van 1989 tot en met 2018. Met name de introductie van rituximab in het begin van de jaren 2000 had veel effect op de overleving.

Tot op heden was er weinig bekend over de effecten van veranderingen in behandelingen op de uitkomsten van patiënten met morbus Waldenström (WM) op populatieniveau. Er zijn verschillende klinische studies gedaan bij patiënten met WM, maar de overlevingsdata uit dergelijke studies kunnen niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele populatie patiënten, aldus Amaador en collega’s, o.a. door de specifieke selectie-eisen die klinische studies stellen aan patiënten. Daarom voerden Amaador en collega’s een populatieonderzoek (N > 6000) uit naar trends in incidentie, behandeling en overleving. Daarbij werden patiënten onder meer onderverdeeld in drie leeftijdscategorieën: 65 jaar of jonger, 66-75 jaar, 75 jaar of ouder.

De onderzoekers zagen geen toename in relatieve incidentie over tijd, wat afwijkt van stijgende trends in incidentie tot eind jaren ’90 die in Korea en de Verenigde Staten gezien werden in andere populatieonderzoeken. Dit ligt mogelijk aan het feit dat de registratie en diagnostiek in Nederland gedurende de onderzochte periode stabiel is. De absolute incidentie is wel toegenomen in Nederland, wat samenhangt met de vergrijzing van de bevolking.

Toename wait-and-see-beleid; chemo-immunotherapie hedendaagse standaard

De onderzoekers bekeken de trends in eerstelijnsbehandelingen, waarbij ze stratificeerden naar vier periodes: 1989-1995, 1996-2002, 2003-2010 en 2011-2018. Deze eerste twee periodes beslaan wat de onderzoekers respectievelijk het pre-rituximabtijdperk en het post-rituximabtijdperk noemen. Over tijd ondergingen steeds minder patiënten direct een behandeling, maar werd steeds vaker een wait-and-see-beleid toegepast: van 54% direct behandelde patiënten in 1989-1995 naar 42% in 2011-2018 bij patiënten jonger dan 65 jaar, van 43% naar 38% bij patiënten tussen 65 en 75 jaar en van 45% naar 41% bij patiënten ouder dan 75 jaar.

Wanneer patiënten in het jaar na diagnose een antikankerbehandeling ondergingen, blijkt dat enkel chemotherapie in de hedendaagse praktijk nauwelijks meer ingezet wordt als behandeling. In plaats daarvan wordt chemo-immunotherapie ingezet. Daarbij is sinds 2014 (het punt vanaf wanneer gedetailleerde behandeldata beschikbaar zijn in de NKR) DRC de meeste gebruikte therapie, terwijl het gebruik van R-CVP afnam. Dit is in lijn met de richtlijn van 2012, die DRC of R-CP adviseert als eerstelijnstherapie en het gebruik van vincristine afraadt.

Rituximab verantwoordelijk voor stijgende overleving

De relatieve 5-jaarsoverleving was in de periode 2011-2018 hoger bij alle leeftijdsgroepen ten opzichte van de periode 1989-1995: van 75% naar 93% bij patiënten jonger dan 65, van 65% naar 85% bij patiënten tussen 65 en 75 jaar en van 46% naar 79% bij patiënten ouder dan 75 jaar. Amaador en collega’s stellen dat hun resultaten evenals andere studies bevestigen dat rituximab waarschijnlijk heeft bijgedragen aan een verbetering in overleving bij patiënten met WM. In de meest recente periode (2011-2018) was er geen stijging in overleving. Gedurende die tijd zijn er verschillende nieuwe behandelingen geïntroduceerd, maar het is waarschijnlijk nog te vroeg voor zichtbare effecten, aldus de onderzoekers.

Amaador en collega’s wijzen er op dat er nog steeds significante oversterfte is in de oudste patiëntengroep, mogelijk door comorbiditeiten of dat ze minder vaak chemo-immunotherapie ondergaan omdat deze patiënten dat mogelijk minder goed aankunnen. Daarom moeten er specifieke behandelingen voor deze patiëntengroep komen, aldus de onderzoekers.

Meer informatie

Neem contact op met Avinash Dinmohamed, senior onderzoeker, bekijk meer cijfers over morbus Waldenström of lees het volledige artikel:

Gerelateerd nieuws

Geslacht niet van invloed op relatieve overleving oudere DLBCL-patiënt behandeld met R-CHOP

behandeling met R-CHOP

Eerder was het niet duidelijk of geslacht invloed had op de prognose van oudere patiënten met diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) die behandeld waren met R-CHOP. Sommige onderzoeken lijken aan te tonen dat mannen in deze patiëntengroep een kortere algemene overleving hebben. Emma Geerdes (IKNL) en collega’s van IKNL en van diverse Nederlandse ziekenhuizen hebben op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) de relatieve 5-jaarsoverleving bij oudere DLBCL-patiënten onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat geslacht niet van invloed is op de overleving van deze patiëntengroep.

lees verder

Introductie rituximab gunstig voor uitkomsten patiënten met folliculair lymfoom

Overzicht van de Agnietenkapel, met aan weerzijden van de ruimte publiek zittend op stoelen. Manette staat voor het publiek, achter de katheder, te spreken. Naast haar zitten haar paranimfen.

De introductie van rituximab in 2003 heeft een positief effect gehad op de uitkomsten voor patiënten met folliculair lymfoom (FL). Zowel de relatieve als conditionele overleving namen toe, met name dankzij de introductie van rituximab, en de sterfte nam af. Dat blijkt uit het proefschrift van dr. Manette Dinnessen (IKNL/Universiteit van Amsterdam). Dinnessen onderzocht aan de hand van data uit de Nederlandse Kankerregistratie verschillende epidemiologische aspecten van FL, specifiek gericht op de effectiviteit van rituximab-bevattende therapieën.

lees verder