Levensverwachting bij chronische lymfatische leukemie toegenomen sinds 1989

De levensverwachting van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) is flink toegenomen sinds 1989. Dat concluderen Lina van der Straten (IKNL/Albert Schweitzer/Erasmus MC) en collega’s van het Albert Schweitzer Ziekenhuis, Erasmus MC, Reinier de Graaf Ziekenhuis, Amsterdam UMC en IKNL, op basis van data uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR). Maar ondanks deze bemoedigende bevinding is er vandaag de dag nog steeds oversterfte onder patiënten met CLL.

Van der Straten en collega’s onderzochten de trends in levensverwachting van patiënten met CLL. Ze gebruikten NKR-data van 23.692 CLL-patiënten (mediane leeftijd 69, 61% man), gediagnosticeerd in de periode 1989 – 2018. Ze volgden de patiënten vanaf de datum van diagnose tot aan het overlijden of het einde van de follow-up (31 december 2020). Hierbij deelden ze de patiënten in vier categorieën in op basis van leeftijd bij diagnose, namelijk 50, 60, 70 en 80 jaar oud.

Relatieve overleving wordt veel gebruikt om de vooruitgang in patiëntenzorg te meten. Zo onderzochten Kajüter en collega’s (2021) de impact van de introductie van chemo-immunotherapie op de relatieve 5-jaarsoverleving van patiënten met CLL. Hun bevindingen kwamen overeen met die van Van der Straten en collega’s, die eerder in 2020 populatiegebaseerd onderzoek deden met data van 20.468 CLL-patiënten gediagnosticeerd in de periode 1989 – 2016. Over het algemeen nam de relatieve 5-jaarsoverleving flink toe met de introductie van chemo-immunotherapie en benaderde de 90% voor patiënten tot 70 jaar.

Omdat vandaag de dag de prognose van CLL-patiënten relatief gunstig is, aldus Van der Straten en collega’s, kunnen andere meetinstrumenten meer informatief zijn. Relatieve overleving zegt namelijk niets over de overleving van patiënten gedurende de rest van hun levensspanne. De afname van de levensverwachting is een relatief nieuw meetinstrument in populatiegebaseerd onderzoek. Dit meetinstrument maakt het mogelijk om de impact van een kankerdiagnose te meten op de levensverwachting en het aantal verloren levensjaren te definiëren.

De toename in levensverwachting was groter over de periode 1989 – 2018 voor patiënten met CLL dan voor de algemene bevolking. Het verlies van het aantal levensjaren werd dus ook kleiner over tijd, voor alle vier leeftijdscategorieën. Deze krimp in het verlies van levensjaren was het sterkst voor patiënten in de 50 en de 60 jaar oud. Maar ondanks dat het verlies in levensjaren kleiner werd, zagen de onderzoekers in alle leeftijdsgroepen nog steeds oversterfte aan het einde van de studieperiode. Dit uitte zich in een verlies in levensjaren van 1,8 tot 8,2 jaar in 2018, afhankelijk van leeftijd en geslacht van de patiënt.

Van der Straten et al., 2022. A: trends in levensverwachting voor de vier leeftijdsgroepen; B: trends in verlies van levensjaren voor de vier leeftijdsgroepen, apart weergegeven voor mannen en vrouwen; C: trends in verlies van levensjaren voor de vier leeftijdsgroepen gecorrigeerd voor het aantal te verwachten levensjaren op basis van leeftijd

Oversterfte blijft

De onderzoekers noemen dat het verlies in levensjaren bij oudere patiënten (ofwel, patiënten in de 70 en de 80) veel minder kromp, aangezien het aantal te verwachten levensjaren afneemt naarmate de leeftijd toeneemt. Met andere woorden: de levensverwachting is leeftijdsafhankelijk. Vanwege dat fenomeen schatte de onderzoekers het proportionele verlies in levensjaren om het prognostische effect van leeftijd op de levensverwachting te beoordelen. Het proportionele verlies in levensjaren berekenden ze als het verlies in levensjaren gedeeld door de levensverwachting van de algemene bevolking. Het proportionele verlies in levensjaren liet zien dat het verschil in levensverwachting op basis van leeftijd steeds kleiner werd en bij vrouwen uiteindelijk helemaal verdween. Ook bleek het verlies in jaren af te nemen per jaar dat de patiënt na diagnose nog in leven was, onafhankelijk van leeftijd of geslacht.

Met de methode die Van der Straten en collega’s gebruikten om de levensverwachting en het verlies in levensjaren te berekenen, kunnen ze ook voorspellingen op de korte termijn maken. Hierbij concluderen de onderzoekers dat hoewel de levensverwachting relatief gunstig is voor patiënten die gediagnosticeerd zijn in 2018, er nog steeds oversterfte onder deze populatie is. Dit uit zich in een verwacht verlies in levensjaren van tussen 0,5 en 1 jaar.

Nieuwe middelen leiden tot verbeterde overleving

De onderzoekers noemen de constante verbetering in de behandeling van CLL een logische, grote factor in de steeds verbeterende levensverwachting van patiënten met CLL. De toename in de jaren ’90 en vroege jaren 2000 schrijven de onderzoekers toe aan de bredere inzet van purineanalogen in combinatie met alkaliserende middelen, met name fludarabine-cyclophosphamide. Vanaf midden 2000 tot begin jaren 2010 is vooral de toevoeging van rituximab aan chemotherapie verantwoordelijk voor de toename in levensjaren, aldus Van der Straten en collega’s.

Sinds 2014 zijn doelgerichte therapieën als venetoclax en ibrutinib ook onderdeel van de behandeling voor CLL. Van deze middelen is bekend ze de overleving verbeteren ten opzichte van conventionele chemo-immunotherapie. Maar het is nog niet bekend in hoeverre deze middelen ook de levensverwachting van patiënten verbeteren. De onderzoekers zeggen dat het daarom belangrijk is om de komende jaren de vooruitgang in overleving op populatieniveau te blijven monitoren.

Meer informatie

Contacteer Lina van der Straten, onderzoeker, of lees het volledige artikel.