Slokdarm- en maagkanker in Nederland

2024

Slokdarmkanker

In dit onderdeel staat informatie over patiënten in verschillende stadia van de ziekte.

VROEGCARCINOMEN  -  LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER  -  GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER


VROEGCARCINOMEN


In Nederland is de endoscopische behandeling van hooggradige dysplasie (een voorstadium van kanker) en vroegcarcinomen in de slokdarm of maag geconcentreerd in negen ziekenhuizen. 

Deze zogeheten Barrett Expert Centra (BEC) zagen in 2022 gezamenlijk 388 nieuwe patiënten met laaggradige (milde) dysplasie, hooggradige (ernstige) dysplasie of een vroegcarcinoom in de slokdarm. In dat jaar voerden zij 389 endoscopische resecties in de slokdarm uit. Daarbij wordt via de mond met een endoscoop abnormaal weefsel weggehaald. Bij 72% van die ingrepen ging het om een endoscopische mucosale resectie (om oppervlakkig slijmvliesweefsel te verwijderen). 28% was een endoscopische submucosale dissectie. Bij die techniek wordt een diepere laag weggehaald. 

Een studie op basis van BEC-data toont aan dat de kans op recidief na endoscopische behandeling van laag- of hooggradige dysplasie of een vroegcarcinoom erg laag is (slechts 3%). Klik hier voor meer informatie over die studie

De overleving van patiënten met een laag- of hooggradige dysplasie of een vroegcarcinoom van de slokdarm die behandeld zijn via een endoscopische resectie, is bijzonder goed: patiënten hebben een 40 keer hogere kans om te overlijden aan andere oorzaken dan aan slokdarmkanker. Meer informatie vindt u in deze studie

VROEGCARCINOMEN  -  LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER  -  GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER

LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER


Patiënten met lokaalgevorderde slokdarmkanker komen vaak in aanmerking voor een behandeling gericht op genezing. Deze behandeling bestaat uit een resectie, oftewel de verwijdering van (een deel van) de slokdarm. Die wordt al dan niet gecombineerd met neoadjuvante chemoradiatie of chemotherapie (voorafgaand aan de operatie om de tumor te verkleinen). Een andere curatieve optie is definitieve chemoradiatie: een combinatie van bestraling en chemotherapie. Dit wordt met name gedaan bij patiënten met een plaveiselcelcarcinoom of bij oudere, minder fitte patiënten.


In dit deel van het rapport staan de data rond de verschillende behandelingen, over de uitkomsten van chirurgie, de patiëntgerapporteerde uitkomsten van onderzoek naar symptomen en kwaliteit van leven en informatie over de overleving van patiënten met lokaalgevorderde slokdarmkanker.

BEHANDELING LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER

De behandeling van slokdarmkanker heeft de afgelopen jaren aanzienlijke veranderingen doorgemaakt. Dat komt met name door de introductie van nieuwe behandelopties en door de resultaten van recent onderzoek.  


UITKOMSTEN CHIRURGIE LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER

Voor de informatie over de uitkomsten van de chirurgische behandeling bij lokaalgevorderde slokdarm- of maagcarcinomen is gebruikgemaakt van data van de Dutch Upper GI Cancer Audit (DUCA). In deze landelijke registratie worden sinds 2011 gegevens verzameld van alle geopereerde patiënten met slokdarm- of maagkanker.


PATIËNTGERAPPORTEERDE UITKOMSTEN LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER

Hoe is het welzijn van patiënten en welke klachten ervaren ze vóór, tijdens en na de behandeling voor slokdarm- of maagkanker? Bij de zogeheten ‘Prospective Observational Cohort Study of Oesophageal-gastric cancer Patients’ (POCOP) worden naast klinische gegevens uit de NKR ook patiëntgerapporteerde uitkomsten verzameld. Patiënten vullen op meerdere momenten vragenlijsten in over onder andere hun kwaliteit van leven en ervaren symptomen. Deze gegevens bieden waardevolle inzichten in het welzijn en de klachten van patiënten met slokdarm- of maagkanker. In dit onderdeel worden enkele onderzoeken naar patiëntgerapporteerde uitkomsten uitgelicht:


Representativiteit van het POCOP-project

Binnen het POCOP-project hebben tot nu toe meer dan 5.000 patiënten met slokdarm- of maagkanker vragenlijsten ingevuld over hun kwaliteit van leven. Maar niet alle Nederlandse patiënten nemen deel aan POCOP. Daarom is het belangrijk om te kijken hoe representatief de deelnemers zijn ten opzichte van de totale Nederlandse patiëntenpopulatie met slokdarm- of maagkanker. Dat was het onderwerp van deze studie. Die toont aan dat de representativiteit over het algemeen goed is, en beter is indien er gekeken wordt naar een specifieke behandelgroep.


Spijsverteringsklachten na een slokdarm- of maagkankeroperatie

Een belangrijk onderdeel van de behandeling van niet-uitgezaaide slokdarm- of maagkanker is de operatieve verwijdering van de tumor. Veel patiënten ervaren na deze operatie spijsverteringsklachten. Tot nu toe was er weinig bekend over het moment waarop deze klachten ontstaan en de duur ervan. 

In deze studie, op basis van gegevens uit de Nederlandse Kankerregistratie en POCOP, is dit in detail onderzocht.

De meeste klachten (zoals diarree, verminderde eetlust en moeite met eten) worden binnen de eerste drie maanden na de operatie ervaren. Patiënten met slokdarmkanker rapporteren daarnaast dat ze last hebben van een droge mond en moeite hebben met hoesten en spreken. Het ervaren van spijsverteringsklachten blijkt geassocieerd met verminderd fysiek, emotioneel, cognitief en sociaal functioneren, een lagere kwaliteit van leven, beperkingen in dagelijkse activiteiten en verminderde werkproductiviteit. 

Bijna 40% van de patiënten met slokdarmkanker heeft 9 tot 12 maanden na de operatie nog steeds klachten. Bij maagkanker geldt dit voor ruim een derde van de patiënten. Meer informatie over dit onderzoek is te vinden in een eerder nieuwsbericht van IKNL.

OVERLEVING LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER

Bij patiënten met lokaalgevorderde slokdarmkanker nam de 5-jaars relatieve overleving, gecorrigeerd voor de sterfte van de Nederlandse bevolking, toe van 12% in de periode 1990-2000, naar 32% in de periode 2017-2023. Ook de mediane overleving, het aantal maanden waarop de helft van de patiënten nog leeft en de andere helft is overleden, liet een significante verbetering zien: van 9,2 maanden in 1990-2000 naar 22,6 maanden in 2017-2023.

De stijging van de relatieve 5-jaarsoverleving is vergelijkbaar voor patiënten met een slokdarmadenocarcinoom (van 14% naar 32%) en patiënten met een plaveiselcelcarcinoom (van 11% naar 31%). 

Deze vooruitgang heeft deels te maken met de verbeterde kwaliteit van de chirurgie (dankzij centralisatie) en de invoering van neoadjuvante chemoradiatie. Ook is de diagnostiek door de jaren heen verfijnd. Daardoor worden uitzaaiingen, die voorheen vaak onopgemerkt bleven, nu eerder ontdekt. Dit draagt bij aan een gunstigere overleving voor de groep patiënten zonder uitzaaiingen.


VROEGCARCINOMEN  -  LOKAALGEVORDERDE SLOKDARMKANKER  -  GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER

GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER


Als ten tijde van de diagnose slokdarmkanker uitzaaiingen in andere lichaamsdelen of organen zichtbaar zijn, spreek je van gemetastaseerde of uitgezaaide slokdarmkanker. Slokdarmkanker zaait het vaakst uit naar de extra-regionale lymfeklieren, de lever en de longen. 

locaties van metastase

Patiënten met gemetastaseerde slokdarmkanker komen over het algemeen niet in aanmerking voor een in opzet curatieve behandeling. De behandeling zal daarom een ‘palliatieve intentie’ hebben. De focus bij zo’n behandeling ligt op de kwaliteit van leven van de patiënt en een eventuele verlenging van het leven.

In dit deel van het rapport staan de data rond de verschillende behandelingen, over de patiëntgerapporteerde uitkomsten van onderzoek naar ervaren symptomen en kwaliteit van leven, en informatie over de overleving van patiënten met uitgezaaide slokdarmkanker. 

BEHANDELING GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER

PATIËNTGERAPPORTEERDE UITKOMSTEN GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER

Bij de zogeheten ‘Prospective Observational Cohort Study of Oesophageal-gastric cancer Patients’ (POCOP) worden naast klinische gegevens ook patiëntgerapporteerde uitkomsten verzameld. Patiënten met slokdarm- of maagkanker vullen op meerdere momenten vragenlijsten in over onder andere hun kwaliteit van leven en ervaren symptomen. Deze gegevens bieden waardevolle inzichten in hun welzijn. In dit onderdeel worden enkele onderzoeken naar patiëntgerapporteerde uitkomsten uitgelicht:


Kwaliteit van leven tijdens en na systemische behandeling

Een van de studies vanuit het POCOP-project gaat over de kwaliteit van leven van patiënten met slokdarm- of maagkanker in een uitgezaaid  stadium, die werden behandeld met eerstelijns systemische therapie. Daaruit bleek dat hun kwaliteit van leven stabiel bleef of zelfs verbeterde tijdens de behandeling en op het moment van progressie. Na deze fase verslechterde de kwaliteit van leven, ongeacht of patiënten vervolgbehandelingen met tweedelijns therapie kregen. Het volledige wetenschappelijke artikel is hier te vinden.


Neuropathie door chemotherapie

Chemotherapie speelt een cruciale rol in de in opzet curatieve en palliatieve behandeling van kanker, maar het kan neuropathie-klachten veroorzaken (klachten door schade aan zenuwen). In een recente studie  met POCOP-data werd neuropathie bij drie behandelingen onderzocht: bij chemoradiotherapie (n=1593), bij chemotherapie in de curatieve setting (n=295), en bij palliatieve chemotherapie (n=247). 

In alle groepen namen neuropathie-klachten toe tijdens de behandeling. Bij de groep patiënten die chemoradiotherapie onderging, bleven de klachten zelfs na de behandeling toenemen. Mogelijk komt dat door neurotoxische palliatieve therapieën die op een later tijdstip werden gegeven. Bij de andere groepen die met chemotherapie behandeld werden, namen de klachten af na de behandeling. Wel bleven bij alle drie de groepen de neuropathie-klachten hoger dan vóór de behandeling.


OVERLEVING GEMETASTASEERDE SLOKDARMKANKER 

De relatieve overleving van patiënten met uitgezaaide slokdarmkanker, gecorrigeerd voor de sterfte van de Nederlandse bevolking, is in de afgelopen drie decennia licht gestegen. Tussen de periode 1990-1999 en 2017-2023 nam de 1-jaars relatieve overleving bij patiënten met uitgezaaide slokdarmkanker toe van 13% naar 25%. De mediane overleving, het aantal maanden waarop de helft van de patiënten nog leeft en de andere helft is overleden, steeg van 3,8 maanden (in 1990-1999) naar 5 maanden (in 2017-2023). 

In de 1-jaars relatieve overleving was bij patiënten met het adenocarcinoom een stijging van 12% naar 27% te zien, terwijl de stijging bij patiënten met het plaveiselcelcarcinoom iets geringer was (van 17% naar 25%).