1. Overleving
Voor veel kankersoorten geldt dat de overleving van kanker slechter is bij patiënten uit de lagere inkomensgroep in vergelijking met patiënten uit de hogere inkomensgroep. Wanneer we vervolgens rekening houden met leeftijd, stadium en behandeling blijven de verschillen in overleving tussen de inkomensgroepen bestaan voor de helft (bij vrouwen) tot een ruime helft (bij mannen) van de kankersoorten die we bekeken. Daarbij zijn de verschillen het grootst voor melanoom en plaveiselcelcarcinoom van de huid bij zowel vrouwen als mannen en voor lymfomen & lymfatische leukemie bij mannen.
2. Conditionele overleving
De kans om nog 3 jaar te overleven als je een aantal jaren na diagnose nog in leven bent heet de conditionele 3-jaarsoverleving. Wanneer we alle kankersoorten samen nemen zien we dat patiënten uit de lagere inkomensgroep een slechtere overleving hebben dan patiënten uit de hogere inkomensgroep en dat dit verschil in overleving krimpt naarmate patiënten langer in leven zijn na hun kankerdiagnose. Toch blijven we voor een deel van de kankersoorten een verschil in conditionele 3-jaarsoverleving zien tussen patiënten uit de lagere en de hogere inkomensgroep bij patiënten die 3 jaar na diagnose nog in leven zijn. Wanneer we vervolgens rekening houden met leeftijd, stadium en behandeling blijven de verschillen in conditionele overleving tussen de inkomensgroepen bestaan voor ongeveer een kwart (bij vrouwen) tot een derde (bij mannen) van de kankersoorten die we bekeken. Daarbij zijn de verschillen het grootst voor melanoom van de huid bij zowel vrouwen als mannen en voor blaaskanker en myeloïde maligniteiten bij vrouwen.
1. RELATIEVE OVERLEVING VANAF DIAGNOSE
→ overleving → conditionele overleving → methode
1.1 Alle kankersoorten samen
De overleving is het aandeel patiënten (%) dat na een bepaald aantal jaren na hun kankerdiagnose nog in leven is. Hier kijken we specifiek naar de relatieve overleving. De relatieve overleving is de waargenomen overleving van mensen met kanker gedeeld door de overleving die je in deze groep zou verwachten als ze geen kanker hadden op basis van de levensverwachting in de algemene bevolking met vergelijkbare leeftijd, geslacht en inkomensgroep. De relatieve overleving is een benadering voor de overleving van specifiek kanker.
Als we kijken naar de relatieve overleving vanaf diagnose van alle kankersoorten samen, dan zien we dat de 5-jaarsoverleving bij patiënten uit de lagere inkomensgroep zo'n 10% lager is dan bij patiënten uit de hogere inkomensgroep. Voor vrouwen is dit verschil 7% en voor mannen 12%. Wanneer we inzoomen op de verschillende kankersoorten, dan zien we dat dit verschil voor veel vormen van kanker geldt, maar niet voor alle.
1.2 Kankersoorten waarbij de overleving slechter is bij de lagere inkomensgroep
Voor veel vormen van kanker geldt dat de overleving slechter is bij patiënten uit de lagere inkomensgroep in vergelijking met patiënten uit de hogere inkomensgroep. Hieronder splitsen we de bevindingen uit naar vrouwen en mannen. Wanneer we rekening houden met leeftijd, stadium en behandeling dan blijven de verschillen in overleving tussen de inkomensgroepen bestaan voor de helft (bij vrouwen) tot een ruime helft (bij mannen) van de kankersoorten die we bekeken. NB: we tonen alleen resultaten indien de inkomensgroep minstens 50 patiënten omvat, daarom stoppen sommige lijnen eerder.
1.2a Vrouwen
- Bij nagenoeg alle kankersoorten die we bekeken zien we dat vrouwen uit de lagere inkomensgroep een slechtere overleving hebben dan vrouwen uit de hogere inkomensgroep.
- Wanneer we vervolgens rekening houden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling zien we dat deze factoren de verschillen in overleving voor een belangrijk deel verklaren. In het geval van anuskanker, baarmoederhalskanker, baarmoederkanker, eierstok- en eileiderkanker, galblaas- en galwegkanker, hersentumoren, kleincellig longkanker, maagkanker, mesothelioom, nierkanker, primaire tumor onbekend, schaamlipkanker en schildklierkanker zijn de verschillen in overleving volledig te verklaren door verschillen in leeftijd, stadium en behandeling. Een deel van deze kankersoorten heeft doorgaans een ongunstige prognose.
- Toch verklaren leeftijd, stadium en behandeling voor de helft van de kankersoorten die we bekeken niet het volledige verschil en zijn er dus andere factoren die bijdragen aan verschillen in overleving. De verschillen zijn het grootst voor melanoom en plaveiselcelcarcinoom van de huid.
1.2b Mannen
- Bij meer dan driekwart van de kankersoorten die we bekeken zien we dat mannen uit de lagere inkomensgroep een slechtere overleving hebben dan mannen uit de hogere inkomensgroep.
- Wanneer we vervolgens rekening houden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling zien we dat deze factoren de verschillen in overleving voor een belangrijk deel verklaren. In geval van galblaas- en galwegkanker, hersentumoren, niet-kleincellig longkanker, schildklierkanker en slokdarmkanker zijn de verschillen in overleving volledig te verklaren door verschillen in leeftijd, stadium en behandeling. Veel van deze kankersoorten hebben doorgaans een ongunstige prognose.
- Toch verklaren leeftijd, stadium en behandeling voor een ruime helft van de kankersoorten die we bekeken niet het volledige verschil en zijn er dus andere factoren die bijdragen aan verschillen in overleving. Hierbij zijn de verschillen het grootst voor melanoom en plaveiselcelcarcinoom van de huid en voor lymfomen & lymfatische leukemie.
1.3 Kankersoorten waarbij we geen verschillen zien in overleving tussen de inkomensgroepen
- Bij vrouwen zien we alleen voor leverkanker geen verschil in overleving tussen patiënten uit de lagere en hogere inkomensgroep, ook niet nadat we rekening hebben gehouden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling
- Bij mannen zien we bij minder dan een kwart van de kankersoorten (anuskanker, leverkanker, maagkanker en zaadbalkanker) geen verschil in overleving tussen patiënten uit de lagere en hogere inkomensgroep. Dit blijft zo ook nadat we rekening hebben gehouden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling.
2. RELATIEVE CONDITIONELE OVERLEVING
→ overleving → conditionele overleving → methode
2.1 Alle kankersoorten samen
De kans om nog 3 jaar te overleven als je een aantal jaren na de diagnose kanker nog in leven bent heet de conditionele 3-jaarsoverleving. Voor alle kankersoorten samen is de kans om nog eens 3 jaar te overleven als iemand 1 jaar na diagnose nog in leven is 82% voor de lagere inkomensgroep en 87% voor de hogere inkomensgroep. Het verschil in conditionele overleving tussen de inkomensgroepen krimpt naarmate patiënten langer leven: de kans om nog eens 3 jaar te overleven als iemand 3 jaar na diagnose nog in leven is, is 87% voor de lagere inkomensgroep en 90% voor de hogere inkomensgroep. Toch blijven we voor een deel van de kankersoorten een verschil in conditionele overleving zien tussen patiënten uit de lagere en hogere inkomensgroep. Hieronder tonen we de conditionele 3-jaarsoverleving waarbij we de focus leggen op patiënten die 3 jaar na diagnose nog in leven zijn. We kijken dus naar hun kans om nog eens 3 jaar te overleven. Voor kankersoorten met een ongunstige prognose bekeken we de conditionele 1-jaarsoverleving met daarbij de focus op patiënten die 1 jaar na diagnose nog in leven zijn.
2.2 Kankersoorten waarbij de conditionele overleving slechter is bij de lagere inkomensgroep
Voor een deel van de kankersoorten geldt dat de conditionele 3-jaarsoverleving slechter is bij patiënten uit de lagere inkomensgroep in vergelijking met patiënten uit de hogere inkomensgroep. Hieronder splitsen we deze bevindingen uit naar vrouwen en mannen. Wanneer we rekening houden met leeftijd, stadium en behandeling, dan blijven de verschillen in conditionele overleving tussen de inkomensgroepen bestaan voor ongeveer een vijfde (bij vrouwen) tot een derde (bij mannen) van de kankersoorten die we bekeken. NB: we tonen alleen resultaten indien de groep minstens 50 patiënten omvat, daarom stoppen sommige lijnen eerder.
2.2a Vrouwen
- Bij een kwart van de kankersoorten die we bekeken zien we dat vrouwen uit de lagere inkomensgroep een slechtere conditionele 3-jaarsoverleving hebben dan vrouwen uit de hogere inkomensgroep.
- Wanneer we vervolgens rekening houden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling zien we dat deze factoren de verschillen in overleving volledig verklaren bij lymfomen & lymfatische leukemie.
- Toch verklaren leeftijd, stadium en behandeling voor ongeveer een vijfde van de kankersoorten die we bekeken niet het volledige verschil en zijn er dus andere factoren die bijdragen aan verschillen in overleving. Hierbij zijn de verschillen het grootst voor melanoom van de huid, myeloïde maligniteiten en blaaskanker.
2.2b Mannen
- Bij bijna de helft van de kankersoorten die we bekeken zien we dat mannen uit de lagere inkomensgroep een lagere conditionele 3-jaarsoverleving hebben dan mannen uit de hogere inkomensgroep.
- Wanneer we vervolgens rekening houden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling zien we dat deze factoren de verschillen in overleving voor een belangrijk deel verklaren. In geval van hoofd-halskanker, myeloïde maligniteiten en plaveiselcelcarcinoom van de huid zijn de verschillen in conditionele overleving volledig te verklaren door verschillen in leeftijd, stadium en behandeling.
- Toch verklaren leeftijd, stadium en behandeling voor ongeveer een derde van de kankersoorten die we bekeken niet het volledige verschil en zijn er dus andere factoren die bijdragen aan verschillen in overleving. Hierbij zijn de verschillen het grootst voor melanoom van de huid.
2.3 Kankersoorten waarbij we geen verschillen zien in conditionele overleving tussen de inkomensgroepen
Bij een aantal vormen van kanker zien we geen verschillen in de conditionele 3-jaars- of 1-jaarsoverleving tussen de inkomensgroepen. Dit betreft onder andere kankersoorten met een ongunstige prognose.
- Vrouwen: Voor driekwart van de kankersoorten zien we geen verschil in overleving tussen patiënten uit de lagere en hogere inkomensgroep, ook niet nadat we rekening hebben gehouden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling. Dit geldt voor alvleesklierkanker, anuskanker, baarmoederhalskanker, baarmoederkanker, dikkedarmkanker, eierstok- en eileiderkanker, galblaas en galwegkanker, hersentumoren, hoofd-halskanker, kleincellig longkanker, leverkanker, maagkanker, mesothelioom, multipel myeloom, nierkanker, niet-kleincellig longkanker, primaire tumor onbekend, schaamlipkanker, schildklierkanker en slokdarmkanker.
- Mannen: Voor ongeveer de helft van de kankersoorten zien we geen verschil in overleving tussen patiënten uit de lagere en hogere inkomensgroep, ook niet nadat we rekening hebben gehouden met verschillen in leeftijd, stadium en behandeling. Dit geldt voor alvleesklierkanker, anuskanker, galblaas- en galwegkanker, hersentumoren, kleincellig longkanker, leverkanker, maagkanker, mesothelioom, niet-kleincellig longkanker, primaire tumor onbekend, schildklierkanker, slokdarmkanker en zaadbalkanker.
Methode
In dit hoofdstuk komen de relatieve overleving vanaf diagnose en de relatieve conditionele overleving aan bod, beide van patiënten die de diagnose kanker kregen in de jaren 2015 tot en met 2022. Hoewel we ons bij de relatieve overlevingsanalyses vanaf diagnose richten op de 5-jaarsoverleving tonen we overlevingscijfers tot zover we data hebben van deze groep patiënten. Dat betekent tot en met 8 jaar na diagnose. Voor kankersoorten met doorgaans een ongunstige prognose hebben we gekeken naar de 2-jaars overleving in plaats van 5-jaars overleving. Bij de conditioneleoverlevingsanalyses kijken we naar de kans dat patiënten nog eens 3 jaar overleven nadat ze al een of meerdere jaren na diagnose in leven zijn, met daarbij de focus op patiënten die 3 jaar na diagnose nog in leven zijn. Bij kankersoorten met doorgaans een ongunstige prognose kijken we naar de kans dat patiënten nog 1 jaar overleven nadat ze al een of meerdere jaren na diagnose in leven zijn, met daarbij de focus op patiënten die 1 jaar na diagnose nog in leven zijn. We weten dat overleving beïnvloed kan worden door bijv. leeftijd, stadium en behandeling. Daar is in de indeling wel/geen verschil tussen de inkomensgroepen nog geen rekening mee gehouden (ongecorrigeerde analyses). Wanneer er sprake is van een statistisch significant verschil op basis van deze analyses beschrijven we vervolgens of het verschil blijft bestaan na correctie voor leeftijd, ziektestadium en behandeling. Ook beschrijven we bij welke kankersoorten we de grootste verschillen zien nadat we rekening hebben gehouden met deze factoren op basis van gecorrigeerde (multivariabele) analyses.