
niet-kleincellige longkanker
populatie
Van de patiënten die in 2020-2022 werden gediagnosticeerd met stadium IV niet-kleincellige longkanker kreeg ongeveer 51% een initiële behandeling met immuno- of doelgerichte therapie. Bij stadium III was dit 38%. Het aandeel behandelde patiënten is aanzienlijk gestegen sinds 2017. Dit is bijna volledig toe te schrijven aan de introductie van immunotherapie in de initiële behandeling in dat jaar. In 2020-2022 kreeg ongeveer 42% van de patiënten met stadium IV immunotherapie (voornamelijk pembrolizumab) en 37% van de patiënten met stadium III (met name durvalumab en voor een kleiner deel pembrolizumab). Nieuwe doelgerichte therapieën zoals alectinib en osimertinib zijn de afgelopen jaren vooral ingezet als vervanging voor oudere middelen. Alleen patiënten bij wie de tumor een specifieke mutatie vertoont komen in aanmerking voor doelgerichte therapie. Deze middelen worden vrijwel alleen ingezet bij stadium IV, waarbij in de afgelopen jaren 9% van de patiënten hiermee behandeld werd.
Immunotherapie wordt bij jongere patiënten vaker ingezet, terwijl de inzet van doelgerichte therapie per leeftijdsgroep niet veel verschilt. Van de patiënten gediagnosticeerd in 2020-2022 met stadium III werd 48% van de 18-64-jarigen en 24% van de 75-plussers behandeld met immunotherapie. Bij stadium IV was dit respectievelijk 52% van de 18-64-jarigen en 27% van de 75-plussers. Patiënten die immunotherapie krijgen zijn over het algemeen relatief vitaal (zoals gemeten door de ECOG/WHO performance status), al neemt de laatste jaren het aantal minder vitale patiënten dat met deze therapie wordt behandeld langzaam toe.
Het tweede deel van het rapport ‘Kanker in Nederland: sociaaleconomische verschillen’ laat zien dat patiënten uit een hogere inkomensgroep vaker worden getest op mutaties, waardoor zij ook vaker een doelgerichte behandeling krijgen. Ook worden patiënten uit een hogere inkomensgroep vaker behandeld met immunotherapie. Mogelijk spelen factoren zoals verschillen in comorbiditeiten tussen patiëntgroepen hierin een rol.
stadium
leeftijd
performance status
*WHO 0: volledig actief, WHO 1: zelfredzaam, beperkte fysieke activiteit, WHO 2: zelfredzaam, <50% bedgebonden, WHO 3: beperkt zelfredzaam, >50% bedgebonden, WHO4: Volledig bedgebonden (ECOG/WHO performance status).
niet-kleincellige longkanker
overleving
De mediane overleving van patiënten met uitgezaaide niet-kleincellige longkanker bij diagnose is tussen 2000 en 2022 toegenomen met ruim 2 maanden. Vanaf 2006 zijn er verschillende doelgerichte therapieën beschikbaar gekomen; de meest gebruikte zijn gefitinib/erlotinib (in eerdere jaren) en osimertinib (meer recent). Deze middelen richten zich op specifieke mutaties in de tumor en worden dus alleen bij patiënten met die mutaties ingezet. In 2017 kwam de immunotherapie pembrolizumab in de initiële behandeling beschikbaar. Vooral de opkomst van immunotherapie heeft tussen 2017 en 2022 gezorgd voor een toename van het aantal patiënten dat met immuno- / doelgerichte therapie wordt behandeld (zie Populatie). Echter, dit heeft met name geleid tot een verschuiving van behandeling met chemotherapie naar immunotherapie (eventueel in combinatie met chemotherapie). Hierdoor wordt nog steeds bij ongeveer de helft van de patiënten met een stadium IV tumor afgezien van behandeling of wordt gekozen voor alleen best supportive care (ondersteunende (palliatieve) zorg), bijvoorbeeld vanwege snelle progressie van de ziekte en/of zwakke conditie van de patiënt.
De mediane overleving geeft het aantal maanden weer waarop de helft van de patiënten is overleden. Omdat de mediane overleving in dit geval met name de groep patiënten betreft die geen behandeling of enkel best supportive care hebben gehad, verklaart dit waarom de mediane overleving slechts beperkt is toegenomen. De mediane overleving neemt wel toe bij patiënten onder de 65 jaar. Dit is de leeftijdscategorie die het meest met immuno- / doelgerichte therapie wordt behandeld (zie Populatie). Het aantal maanden waarna drie kwart van de patiënten is overleden en een kwart van de patiënten nog in leven is (het 75e percentiel) neemt sinds 2017 aanzienlijk toe, van ongeveer 13 maanden in 2017 naar 21 maanden in 2022. Het is aannemelijk dat in 2022 het kwart van de patiënten dat het langst leeft voornamelijk bestaat uit patiënten die zijn behandeld met immuno- / doelgerichte therapie en bij wie de therapie is aangeslagen. Ook in de 1-jaarsoverleving is een duidelijke verbetering in overleving terug te zien. Sinds 2017 is deze gestegen van 28% naar 37% in 2022.
Methode
Databronnen
De gegevens in dit rapport zijn voor het grootste deel afkomstig uit de Nederlandse Kankerregistratie (NKR) die wordt beheerd door IKNL. Daarnaast is voor de analyse van de relatieve overleving gebruikgemaakt van gegevens van CBS over sterfte in de algehele Nederlandse bevolking.
De NKR is een databank met gegevens van alle patiënten met kanker in Nederland. Deze bevat informatie over diagnostiek, patiënt- en tumorkarakteristieken, de behandeling en overleving. Doordat in de NKR voor de meeste kankersoorten nog geen complete informatie is vastgelegd over behandelingen die worden gegeven na de initiële behandeling, bevat deze website alleen informatie uit de NKR over patiënten die als onderdeel van de initiële behandeling dure geneesmiddelen (zie ‘Definities van geneesmiddelen’) hebben gekregen.
Het CBS beschikt over informatie over overlijden van personen die zijn ingeschreven bij de Basisregistratie Personen (BRP).
Afbakeningen data
Analyses NKR-data
- Leeftijd patiënten ≥ 18 jaar
- Invasieve tumoren
- Alleen initiële behandelingen; geen behandelingen voor terugkerende of verergerende ziekte.
- Voor meerdere tumoren bij dezelfde patiënt worden de internationale regels van IACR gehanteerd. Dit betekent dat per persoon meerdere tumoren in hetzelfde orgaan doorgaans maar één keer geteld worden (bijvoorbeeld borstkanker in de linker- en de rechterborst), maar twee tumoren in verschillende organen wel beide worden geteld (bijvoorbeeld borstkanker en darmkanker).
Definities van geneesmiddelen
In dit product wordt gebruikgemaakt van verschillende classificaties van geneesmiddelen. Deze zijn als volgt gedefinieerd:
- Dure geneesmiddelen: Alle ‘add-on geneesmiddelen’ die zijn inbegrepen in de declaratiedata (van 2017 t/m 2022) van de GIP-databank van Zorginstituut Nederland. Add-on geneesmiddelen zijn geneesmiddelen die in het ziekenhuis verstrekt worden en waarvan de kosten gemiddeld meer dan € 1.000 per patiënt per jaar bedragen.
- Chemotherapie: Voor oncologische indicaties gedeclareerde chemotherapeutische middelen uit de ATC-groep L01A t/m L01D (alkylerende middelen, antimetabolieten, plantalkaloïden & andere natuurlijke producten, cytotoxische antilichamen & verwante substantia)
- Immuno- / doelgerichte therapie: De categorie add-on geneesmiddelen met de hoogste uitgaven: de voor oncologische indicaties gedeclareerde middelen uit de ATC-groepen L01E (proteïnekinaseremmers), L01F (monoclonale antilichamen), L01X (overige antineoplastische agentia) en L04A (immunosuppresanten) (zie Bijlage 1).
- Hormonale (endocriene) therapie: voor oncologische indicaties gedeclareerde hormonale dure geneesmiddelen uit de ATC-groep L02B (hormoonantagonisten en gerelateerde agentia)
- Radionucliden: voor oncologische indicaties gedeclareerde radionucliden uit de ATC-groep V10 (therapeutische radiopharmaceutica)
Populatie
De data over het aantal declaraties (waarbij een declaratie is gedefinieerd als de declaratie van een add-on geneesmiddel voor één indicatie voor één persoon in een jaar) zijn afkomstig uit de GIP-databank. De informatie over patiëntkenmerken zoals leeftijd en het ziektestadium zijn afkomstig uit de NKR. Deze kenmerken worden vergeleken tussen patiënten die in de initiële behandeling zijn behandeld met immuno- / doelgerichte therapie (de categorie middelen met de hoogste budgetimpact) en alle patiënten met een diagnose in dat jaar. De patiënten die met deze geneesmiddelen zijn behandeld omvatten alleen de patiënten die deze middelen in de initiële behandeling hebben gekregen, zoals eerder uitgelegd.
Overleving
De informatie over overleving is afkomstig uit de NKR. De overlevingsanalyses betreffen steeds de totale patiëntpopulatie, dus omvatten ook patiënten die geen dure geneesmiddelen hebben gehad. Patiënten die niet met dure geneesmiddelen behandeld worden hebben vaak andere kenmerken dan patiënten die wel dure geneesmiddelen krijgen. Ze zijn bijvoorbeeld gemiddeld ouder en hebben gemiddeld genomen meer comorbiditeit. Deze verschillen tussen de beide patiëntengroepen maken een vergelijking met NKR-data ingewikkeld. In klinische trials wordt wel een vergelijking gemaakt tussen wel en niet behandelde patiënten, omdat in een trial beide patiëntengroepen wel dezelfde kenmerken hebben. Daarnaast is het niet zinnig om met NKR-data de trend in overleving van enkel de behandelde patiënten weer te geven. Allereerst omdat in veel gevallen onbekend is welke patiënten vóór de introductie van een middel ervoor in aanmerking zouden zijn gekomen en verder omdat in de loop van de tijd de indicatie van een middel kan wijzigen. De overlevingscijfers van de totale populatie laten dus zien wat de bijdrage van dure geneesmiddelen is voor de totale populatie.
Voor overleving worden verschillende uitkomstmaten gehanteerd:
- Mediane overleving in maanden: het aantal maanden na diagnose waarop de helft van de patiënten nog in leven is en de andere helft is overleden. Hiervoor is de Kaplan-Meier methode gebruikt. De mediane overleving is vooral een geschikte uitkomstmaat als de sterfte de eerste periode na de diagnose hoog is en veranderingen in de sterftekansen in die periode optreden. Op dezelfde manier kan ook het aantal maanden na diagnose worden berekend waarna een kwart dan wel driekwart van alle patiënten is overleden (respectievelijk het 25e en 75e percentiel). Als er weinig sterfte is, is de mediane overleving geen geschikte uitkomstmaat.
- Relatieve overleving: het percentage patiënten dat een bepaald aantal jaren na de diagnose nog in leven is, gecorrigeerd voor het verwachte percentage mensen met dezelfde leeftijd en geslacht dat in leven is op basis van de levensverwachting in de algemene bevolking. Hiervoor is de Ederer II-methode gebruikt. Er is leeftijdsstandaardisatie toegepast om te corrigeren voor veranderingen in de leeftijdsopbouw in de loop van de tijd. Hiervoor zijn de ICSS-gewichten toegepast zoals beschreven door Corazziari et al. (European Journal of Cancer, 2004). De relatieve overleving is een geschikte uitkomstmaat voor alle soorten kanker, maar kan niet altijd zeer recente ontwikkelingen tonen. De relatieve overleving wordt weergegeven bij een minimumaantal van 50 patiënten per tijdsperiode.
Voor de overlevingsanalyses van solide tumoren zijn alleen de patiënten met uitzaaiingen op afstand bij diagnose geselecteerd (M1-categorie in de TNM-classificatie, tumoruitbreiding ‘metastase op afstand’ of ‘primaire lokalisatie onbekend’).
Colofon
Auteurs: Lieke van Disseldorp, Femke Jacobs, dr. Anke Richters, Werner Tolsma, dr. Otto Visser, Chantal Pereira
Vormgeving/datavisualisatie: Camila van Ham en Marja van Vliet
Met dank aan alle in- en externe experts die feedback hebben geleverd
Bijlage 2 - Definities kankersoorten
De definities van de meeste kankersoorten zijn conform NKR Cijfers. Enkele kankersoorten waarvoor een specifieke definitie is aangehouden, zijn:
- Borstkanker: alleen invasief mammacarcinoom, dus excl. DCIS
- Melanoom: melanoom van de huid, mucosaal melanoom, melanoom met onbekende primaire lokalisatie (exclusie: oogmelanoom)
- Darmkanker: coloncarcinoom, appendixcarcinoom, rectumcarcinoom en rectosigmoïdcarcinoom
- Eierstok- en eileiderkanker: alleen epitheliale tumoren
- Kanker van het nierbekken en overige urinewegen: invasief pyelumcarcinoom, invasief uretercarcinoom, carcinoom van de urethra en niet nader omschreven urinewegcarcinoom
- Leverkanker: alleen hepatocellulair carcinoom